In deze zaak heeft de kinderrechter op 30 april 2020 een beschikking gegeven inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind], in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De zaak vond plaats te Rotterdam en werd behandeld in het kader van de coronamaatregelen, waarbij betrokkenen telefonisch gehoord werden. De moeder, vader en stiefvader van [naam kind] waren aanwezig, evenals een jeugdbeschermer van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat [naam kind] in een jeugdhulpinstelling verblijft en dat er zorgen zijn over zijn gedrag en de opvoedsituatie thuis. De GI heeft verzocht om de uithuisplaatsing van [naam kind] voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, wat door de moeder en stiefvader werd ondersteund. De kinderrechter heeft in zijn beoordeling de noodzaak van de uithuisplaatsing onderstreept, gezien de zorgen over de fysieke en sociaal-emotionele veiligheid van [naam kind] en zijn betrokkenheid bij criminele activiteiten.
De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 8 juli 2020, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. De beslissing is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 15 mei 2020. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.