In deze zaak heeft de kinderrechter op 7 mei 2020 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van een minderjarig kind, hierna te noemen [naam kind], geboren op [geboortedatum kind] 2017. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, omdat [naam kind] in een verwaarloosde situatie is aangetroffen. De ouders, de vader en de moeder, hebben financiële problemen en hebben samen met [naam kind] in een stacaravan gewoond die niet geschikt was voor permanente bewoning. Er ontbraken basale voorzieningen zoals stromend water en elektriciteit, en [naam kind] werd onvoldoende in haar ontwikkeling gestimuleerd.
De kinderrechter heeft de ouders en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond gehoord via een telefonische conference call, vanwege de coronamaatregelen. De moeder en de vader hebben beiden ingestemd met het verzoek van de Raad en erkenden de zorgen over [naam kind]. De GI ondersteunt het verzoek en benadrukt dat ondertoezichtstelling noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat ouders hun afspraken met hulpverleners nakomen.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de opvoedsituatie van [naam kind] ernstig bedreigd wordt door de omstandigheden waarin zij zich bevindt. Ondanks eerdere hulpverlening is de situatie niet verbeterd. De kinderrechter oordeelt dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om passende hulpverlening in te zetten en om toezicht te houden op de ontwikkeling van [naam kind]. De kinderrechter heeft daarom besloten om [naam kind] onder toezicht te stellen van de GI, met ingang van 7 mei 2020 tot 7 mei 2021, en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.