ECLI:NL:RBROT:2020:4624

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 mei 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
C/10/594427 / JE RK 20-935
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 mei 2020 een beschikking gegeven inzake de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [naam kind], geboren in 2004 in Irak. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld bij beschikking van 23 mei 2019 en zou aflopen op 23 mei 2020. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI) heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling, omdat er zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [naam kind] en de gedragsproblemen die hij vertoont. De ouders hebben een positieve ontwikkeling doorgemaakt tijdens de ambulante spoedhulp, maar niet alle ontwikkelingsbedreigingen zijn weggenomen. De kinderrechter heeft partijen telefonisch gehoord, gezien de coronamaatregelen, en heeft besloten de ondertoezichtstelling voor een periode van vier maanden te verlengen tot 23 september 2020. Dit biedt de mogelijkheid voor een tussentijds toetsmoment om de voortgang van de hulpverlening te evalueren. De kinderrechter heeft de GI verzocht om uiterlijk twee weken voor de pro forma-datum op 1 september 2020 te rapporteren over de stand van zaken. De beschikking is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 25 mei 2020. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/594427 / JE RK 20-935
datum uitspraak: 7 mei 2020

beschikking verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,

betreffende
[naam kind], geboren op [geboortedatum kind] 2004 te [geboorteplaats kind] (Irak), hierna te noemen [naam kind] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 3 april 2020, ingekomen bij de griffie op 6 april 2020.
Vanwege het beleid van de Raad voor de rechtspraak om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, zoals dat op 16 maart 2020 op www.rechtspraak.nl is gepubliceerd, heeft er geen fysieke zitting plaatsgevonden. De kinderrechter heeft partijen in de gelegenheid gesteld om telefonisch te worden gehoord.
De kinderrechter is van oordeel dat deze manier van horen – gelet op de huidige uitzonderlijke omstandigheden – op dit moment voldoende is om tot een goed oordeel te komen en zal daarom een beslissing nemen, zonder verdere mondelinge behandeling.
Op 7 mei 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de minderjarige [naam kind] , die apart is gehoord,
- de vader, die heeft aangegeven dat de moeder niet aan het gesprek kon deelnemen,
- een vertegenwoordigster van de GI, [naam vertegenwoordigster] .
Aangezien de minderjarige [naam kind] en de vader de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig zijn, maar wel de taal Koerdisch Sorani, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van [naam tolk] , tolk in de taal Koerdisch Sorani.
De tolk heeft, alvorens zijn taak aan te vangen, op de bij wet voorgeschreven wijze, de belofte afgelegd dat hij zijn taak naar zijn geweten zal vervullen.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de ouders.
[naam kind] woont bij de ouders.
Bij beschikking van 23 mei 2019 is [naam kind] onder toezicht gesteld tot 23 mei 2020.

Het verzoek

De standpunten

De GI heeft het verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. De ouders en [naam kind] hebben een positieve ontwikkeling doorgemaakt tijdens het traject van ambulante spoedhulp (ASH) in januari 2020. ASH is positief afgerond, maar niet alle ontwikkelingsbedreigingen voor [naam kind] zijn weggenomen. Vanuit ASH is daarom geadviseerd om vervolghulp in te zetten om de positieve lijn voort te zetten. De ouders en [naam kind] hebben in het afgelopen jaar echter getoond dat zij niet altijd het belang van de ingezette hulpverlening inzien. Middels een ondertoezichtstelling kan er op worden toegezien dat de nodige hulpverlening wordt ingezet en dat [naam kind] en de ouders hiervan profiteren. Er is interculturele hulp aangevraagd bij I-psy, gericht op opvoedvragen van de ouders en de sociaal-emotionele ontwikkeling van [naam kind] . Er is helaas sprake van een wachtlijst. Ter overbrugging zou hulp vanuit het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) ingezet kunnen worden. De zorg vanuit de GI is of de hulpverlening doorgang zal vinden in een vrijwillig kader.
De vader heeft medegedeeld dat hij tevreden is met de hulp die zij hebben ontvangen in de vorm van ASH. Door de adviezen die zij hebben gekregen van de medewerkster van ASH, zijn er stappen gemaakt en is de situatie verbeterd. De vader is van mening dat er momenteel geen hulpverlening nodig is. Indien dit wel noodzakelijk wordt geacht, dan zou de vader graag weer hulp krijgen van de medewerkster van ASH. Het is van belang dat er een andere school voor [naam kind] wordt gevonden.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en hetgeen partijen telefonisch naar voren hebben gebracht, is gebleken dat er zorgen bestaan over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [naam kind] en de gedragsproblemen die hij vertoont. Ook bestaan er zorgen over de ouder-kindrelatie tussen [naam kind] en de vader. Er hebben diverse escalaties plaatsgevonden in de thuissituatie. In de afgelopen periode is hulpverlening in de vorm van ASH ingezet en sindsdien lijkt er sprake te zijn van een positieve ontwikkeling. Het advies vanuit ASH is om passende vervolghulp in te zetten, onder meer gericht op opvoedondersteuning. Omdat er sprake is van een wachtlijst en door de maatregelen rondom het coronavirus heeft de hulpverlening vanuit I-psy tot op heden niet kunnen starten. Ter overbrugging kan hulp vanuit het CJG ingezet worden. In de komende maanden moet duidelijk worden of de reeds ingezette positieve trend doorzet en of de inzet van gedwongen hulpverlening via een ondertoezichtstelling al dan niet noodzakelijk is om dit te bewerkstelligen. De kinderrechter ziet daarom aanleiding om de ondertoezichtstelling van [naam kind] voor een korte periode te verlengen, zodat er een tussentijds toetsmoment kan plaatsvinden.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling van [naam kind] verlengen voor de duur van vier maanden en het overig verzochte aanhouden tot de hierna te noemen pro forma-datum.
De GI wordt verzocht de kinderrechter (met afschrift aan de belanghebbenden) uiterlijk twee weken voor de hierna te noemen pro forma-datum te rapporteren over de stand van zaken en de verdere processuele wensen.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [naam kind] voor de duur van vier maanden tot 23 september 2020;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

En alvorens verder te beslissen:

Bepaalt dat de verdere behandeling van de zaak wordt aangehouden tot
1 september 2020 pro forma.
Bepaalt dat de GI, de belanghebbenden en de minderjarige [naam kind] op de genoemde pro forma-datum niet ter zitting behoeven te verschijnen.
Verzoekt de GI uiterlijk twee weken voor de genoemde pro forma-datum de kinderrechter (met afschrift aan de belanghebbenden) de verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Spaans als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 25 mei 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.