ECLI:NL:RBROT:2020:4700

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 mei 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
C/10/578960 / JE RK 19-2375 en C/10/593877 / JE RK 20-834
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorg- en omgangsregeling en bekrachtiging schriftelijke aanwijzing in een complexe gezinszaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 11 mei 2020, zijn de verzoeken van de vader en de gecertificeerde instelling (GI) om de zorg- en omgangsregeling van de kinderen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] aan de orde. De vader verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de GI te laten vervallen, terwijl de GI vroeg om deze te bekrachtigen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het contactverbod tussen de kinderen en de partner van de moeder feitelijk niet meer wordt nageleefd en dat de zorgen van de vader over de veiligheid van de kinderen niet voldoende zijn onderbouwd. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing bekrachtigd, maar het contactverbod opgeheven, omdat dit niet meer in het belang van de kinderen is.

Daarnaast is er een wijziging van de zorgregeling doorgevoerd naar een 50/50-zorgregeling, die ingaat op 1 juni 2020 en geldt tot 1 oktober 2020. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat de ouders een manier vinden om hun ouderschap zo in te vullen dat zij de andere ouder ook de ruimte laten om ouder te zijn. De rol van de bijzondere curator is benoemd om de belangen van de kinderen te behartigen en om te onderzoeken welke hoofdverblijfplaats het meest in het belang van de kinderen is. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat het NIFP-onderzoek, dat nog niet is afgerond, niet als reden mag dienen om de zorgregeling niet aan te passen. De zaak zal op 4 september 2020 opnieuw worden behandeld om de voortgang van de zorgregeling te evalueren.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/578960 / JE RK 19-2375 en C/10/593877 / JE RK 20-834
datum uitspraak: 11 mei 2020
beschikking wijzigen zorg/omgangsregeling en bekrachtiging schriftelijke aanwijzing
in de zaken van

[naam vader]

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] ,
bijgestaan door mr. F.C. de Wit-Facchetti, advocaat te Rotterdam,
en

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Dordrecht,
betreffende

[naam minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2010 te [geboorteplaats minderjarige 1] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2015 te [geboorteplaats minderjarige 2] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] .
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] worden hierna gezamenlijk ook genoemd: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

mr. G.E. VAN DER POLS,

hierna te noemen de bijzondere curator, kantoorhoudende te Rotterdam,
De kinderrechter merkt als informant aan:

[naam partner moeder] ,

hierna te noemen de partner van de moeder, wonende te [woonplaats partner moeder] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 2 oktober 2019 en de daaraan
ten grondslag liggende stukken;
- het proces-verbaal van de kinderrechter van deze rechtbank van de zitting van 6 december
2019;
- het verzoek met bijlagen van de GI van 25 maart 2020, ingekomen bij de griffie op 26
maart 2020;
- de fax van de moeder van 31 maart 2020, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- de brief van de kinderrechter, mr. M. van Kuilenburg, van deze rechtbank van 8 april 2020;
- de fax van de moeder van 16 april 2020, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- de fax van mr. F.C. de Wit-Facchetti, advocaat van de vader, van 17 april 2020, ingekomen
bij de griffie op 20 april 2020, inhoudende de verzochte verhinderdata;
- het e-mailbericht van de GI van 20 april 2020, inhoudende de verzochte verhinderdata;
- het e-mailbericht van mr. B du Fossé van 29 april 2020, inhoudende de onttrekking als
advocaat van de moeder;
- het e-mailbericht van de GI van 30 april 2020, inhoudende een brief van [voornaam minderjarige 1] ;
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 1 mei 2020, inhoudende de ambtshalve benoeming van de bijzondere curator;
- het herstelrekest van de kinderrechter van deze rechtbank van 7 mei 2020;
- het e-mailbericht met brief van de GI van 7 mei 2020;
- het e-mailbericht van mr. F.C. de Wit-Facchetti van 7 mei 2020;
- het e-mailbericht met bijlage van de kinderrechter, mr. M. van Kuilenburg, van deze rechtbank van 7 mei 2020;
- de fax van mr. F.C. de Wit-Facchetti van 8 mei 2020, inhoudende het verweerschrift met producties namens de vader, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum.
Op 11 mei 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- [voornaam minderjarige 1] , die voorafgaand aan de zitting apart is gehoord,
- de moeder,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. F.C. de Wit-Facchetti,
- de partner van de moeder,
- de bijzondere curator,
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 1] en mw. [naam vertegenwoordigster 2] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 6 december 2019 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verlengd tot 12 december 2020.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 16 januari 2018 de volgende zorgregeling vastgesteld inhoudende dat:
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] iedere dinsdagmiddag van ongeveer 14.15 uur tot woensdag 16.00 uur
bij de vrouw (lees: de moeder) verblijven alsmede één weekend per twee weken vanaf vrijdag 14.15 uur tot en met zondagavond alsmede de helft van alle vakanties en feestdagen in onderling overleg te bepalen.
De GI heeft op 11 juli 2019 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
Het contactverbod tussen de kinderen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en de heer [naam partner moeder] in de hoedanigheid van partner van moeder, wordt opgeheven. Hierdoor komt de rechterlijk vastgestelde zorgregeling, zoals opgenomen in de beschikking van 16 januari 2018 onder 3.4 te gelden.

De verzoeken

De verzoeken met zaaknummer C/10/578960:
De vader heeft verzocht de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren.
De GI heeft verzocht de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen.
Beide verzoeken zijn bij proces-verbaal van 6 december 2019 aangehouden.
De GI heeft het aangehouden verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Het contactverbod tussen de partner van de moeder en de kinderen wordt niet meer uitgevoerd, wat betekent dat de partner van de moeder en de kinderen elkaar zien. Daar zijn geen zorgen over naar voren gekomen. De GI wenst een beslissing ten aanzien van dit verzoek, nu het aanhangig blijven van het verzoek zorgt voor valse verwachtingen en een reden tot strijd tussen de ouders.
De vader heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en, deels bij monde van zijn advocaat, als volgt toegelicht. Het contactverbod is halverwege 2019 al opgeheven. In die zin heeft het verzoek geen betekenis meer. Echter, het aanhouden van het verzoek was noodzakelijk om de gang naar de rechter te behouden en om zicht te houden op het NIFP-onderzoek. Er is geen sprake van valse verwachtingen. De vader kent de relevantie van het verzoek. De zorgen van de vader over de veiligheid van de kinderen vanwege het contact tussen de partner van de moeder en de kinderen zijn nog niet weggenomen. Gelet op zijn zorgen is het van groot belang dat het NIFP-onderzoek gaat plaatsvinden. Hieruit zal moeten blijken of de zorgen van de vader reëel zijn en welke hulpverlening er voor de ouders ingezet dient te worden. De vader ontkent dat de kinderen klem zitten tussen de ouders. Hij heeft de kinderen nog nooit zo gelukkig gezien.
Het verzoek met zaaknummer C/10/593877:
De GI heeft verzocht de door de kinderrechter op 16 januari 2018 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te wijzigen, als volgt:
  • De zorgregeling naar een 50/50-zorgregeling te brengen: in de oneven weken verblijven de kinderen bij moeder, in de even weken verblijven zij bij vader; het wisselmoment is zondagavond om 18.00 uur;
  • Alle vakanties en feestdagen 50/50.
De GI heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Een 50/50-zorgregeling brengt met zich dat er minder wisselmomenten in de overdracht zullen plaatsvinden. Dit zorgt voor duidelijkheid bij de kinderen. Daarnaast kunnen de ouders zich allebei goed voorbereiden op hun week met de kinderen. De GI heeft geen zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder en ziet daarom geen aanleiding om het NIFP-onderzoek af te wachten. De uitkomsten van het NIFP-onderzoek kunnen uiteraard relevant zijn voor de invulling van de begeleiding bij de 50/50-zorgregeling, maar dat onderzoek zal op zijn vroegst in het najaar, eind 2020 gereed zijn. In het belang van de kinderen mag niet zo lang gewacht worden met de uitbreiding van de omgang. De GI heeft gesprekken met iedere ouder afzonderlijk. Met de vader gaat dit moeizaam en vinden gesprekken meer in een klachtgerelateerde procedure plaats. Mediation tussen de ouders is mislukt.

De standpunten

Door en namens de vader is verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI om een 50/50-zorgregeling vast te stellen. Een dergelijke zorgverdeling lijkt sterk op parallel ouderschap. Dat is niet wenselijk. Parallel ouderschap is enkel bedoeld voor ouders die niet kunnen communiceren. Dat is hier niet het geval. De ouders kunnen goed met elkaar communiceren. Het gaat pas fout zodra de partner van de moeder in beeld komt. Een 50/50-zorgregeling gaat dat probleem niet oplossen, integendeel. De periode dat vader niet weet hoe het met de kinderen gaat, wordt langer, waardoor de onrust groter wordt. De kinderen zijn altijd erg moe als zij van de moeder terugkomen, stinken naar rook en spelen zonder toezicht buiten. Het is niet in het belang van de kinderen om nu de zorgregeling te veranderen, terwijl het NIFP-onderzoek op korte termijn gaat starten. Daarnaast kan het NIFP ook tussentijds rapporteren en kan er eerder hulpverlening ingezet worden. Te denken valt aan een vertrouwenspersoon die bij beide ouders kijkt hoe het in de opvoedomgeving gaat, of het Signs of Safety programma. Daarbij zou de vader graag een milieuonderzoek willen om de veiligheid bij de moeder te onderzoeken, waarbij tevens naar het functioneren van beide ouders wordt gekeken. De vader heeft vertrouwen in de onpartijdigheid van de bijzondere curator. De vader gaat akkoord met een onderzoek van de bijzondere curator naar welke hoofdverblijfplaats, dan wel bij de vader, dan wel bij de moeder, het meest in het belang van de kinderen is. Echter, zal de uiteindelijke beslissing daartoe mede afhankelijk dienen te zijn van het NIFP-onderzoek en dus dient het NIFP-rapport te worden afgewacht. Uiteindelijk heeft de vader geen bezwaar tegen een 50/50-zorgregeling, mits het NIFP-onderzoek dit ondersteunt en zijn zorgen over de veiligheid van de kinderen zijn weggenomen. De vader verwijt de GI dat hij door hen onrechtmatig wordt behandeld, onheus wordt bejegend en dat de GI niet aan waarheidsvinding doet.
De moeder is het eens met het verzoek van de GI. Bij een 50/50-zorgregeling ziet de moeder de kinderen vaker en is er meer ritme. De kinderen hebben aangegeven de moeder te missen en vaker bij haar te willen zijn. De moeder zou graag zien dat de kinderen nog vaker bij de moeder zullen zijn, daar dit ook de wens van [voornaam minderjarige 1] is. De moeder ziet nog wel een aantal hobbels in de weg voor wat betreft de uitvoering van de zorgregeling en hoopt dat de communicatie wordt verbeterd.

De beoordeling

Voorafgaand aan de inhoudelijke beoordeling van de verzoeken, merkt de kinderrechter het volgende op. Door de moeder is op 31 maart 2020 per fax een verweerschrift ingediend waarin de moeder tevens zelfstandige verzoeken doet. De kinderrechter stelt vast dat het ingediende stuk niet (mede) door een advocaat is ingediend en zodoende niet voldoet aan de eisen die het procesreglement Familie & Jeugd stelt. De kinderrechter heeft de moeder hiervan op de hoogte gesteld en aangegeven dat het verzuim moet worden hersteld, opdat het verweerschrift ook als (zelfstandig) verzoekschrift kan worden opgevat. In reactie daarop is op 16 april 2020 per fax een bericht van de moeder binnengekomen, waarin zij aangeeft dat het haar niet lukt om een advocaat te vinden die haar wil bijstaan. Mr. Du Fosse heeft zich onttrokken aan de zaak en de moeder laten weten dat zij tot die keuze is gekomen door de druk die zij van de zijde van de vader ervaren heeft. Van een andere advocaat heeft de moeder een bericht bijgevoegd, waarin zij aangeeft de zaak te complex te vinden. De kinderrechter overweegt dat dit kwalijke signalen zijn maar dat de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat het de moeder onmogelijk wordt gemaakt een andere advocaat te vinden en dat de verantwoordelijkheid daarvoor onverkort bij de moeder ligt. Nu het geconstateerde verzuim niet is hersteld, stelt de kinderrechter de zelfstandige verzoeken buiten behandeling.
Ten aanzien van de verzoeken met zaaknummer C/10/578960:
De grondslag van de schriftelijke aanwijzing betreft een contactverbod dat dateert van de procedure met betrekking tot het vaststellen van een zorgregeling, direct na de echtscheiding tussen de vader en de moeder die op 16 januari 2018 is uitgesproken. Gedurende de sindsdien slepende procedures is telkenmale vastgesteld dat het contactverbod met name is opgelegd om aan de door de vader geuite gevoelens van zorg tegemoet te komen. Dusdoende is gepoogd om verdergaande escalatie van het conflict tussen de vader en de moeder te voorkomen en bij te dragen aan het tot stand komen van een omgangsregeling, alles ten dienste van de belangen van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Opgemerkt moet worden dat in tussenliggende procedures meermalen geoordeeld is dat het de vader niet is gelukt om zijn zorgen over de omgang tussen de kinderen en de partner van de moeder voldoende te onderbouwen. Vastgesteld kan nu worden dat het contactverbod tussen de partner van de moeder en de kinderen feitelijk reeds is opgeheven sinds het uitvaardigen van de schriftelijke aanwijzing en niet meer wordt geeffectueerd. De moeder vormt met haar partner en hun jonggeboren zoontje [naam] een gezin, waar [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] geregeld verblijven. Ondanks de zorgen die de vader heeft nog steeds uit over de veiligheid van de kinderen in het bijzijn van de partner van de moeder, is de kinderrechter van oordeel dat ook nu niet is komen vast te staan dat er de afgelopen maanden signalen zijn van onveiligheid.
Daarom kan niet langer worden gesteld dat een ingrijpende maatregel als een contactverbod tussen de partner van de moeder en de kinderen op dit moment en op basis van de argumenten die ten tijde van het opleggen van het contactverbod nog recht doet aan de belangen van de kinderen. Ook het andere doel dat ten grondslag lag aan het opleggen van het contactverbod is niet meer aan de orde. De vader volhardt in zijn standpunt ten aanzien van de onveiligheid die omgang met de partner van de moeder zou opleveren voor de kinderen, maar houdt zich aan de door de GI vastgestelde omgangsregeling. Naar eigen zeggen laat de vader zelfs meer toe dan is vastgesteld. De verzoeken om vervallenverklaring, dan wel bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing hebben daarom geen inhoudelijke relevantie meer. De kinderrechter wijst het verzoek van de vader om vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing dan ook af en wijst het verzoek van de GI om bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing in zoverre toe, dat vastgesteld wordt dat de feiten en omstandigheden die ten grondslag lagen aan het opleggen van het contactverbod niet meer rechtdoen aan de huidige feitelijke situatie en de belangen van de kinderen. Het opgelegde contactverbod dient blijvend te vervallen. Voor zover de schriftelijke aanwijzing betrekking heeft op de omgangsregeling, verwijst de kinderrechter naar hetgeen dienaangaande hierna wordt overwogen ten aanzien van de vast te stellen omgangsregeling.
Als op enig moment in de toekomst sprake lijkt te zijn van een onveilige situatie die een contactverbod zou kunnen rechtvaardigen, zal op basis van nieuwe feiten of omstandigheden die op dat moment relevant zijn een nieuw contactverbod kunnen worden overwogen.
In het kader van de procedures rondom contactverbod is het NIFP-onderzoek steeds aan de orde geweest. Met het beëindigen van de procedure inzake de schriftelijke aanwijzing komt de noodzaak van het uitvoeren van het NIFP-onderzoek in beeld. De kinderrechter is van oordeel dat het verzet van de vader tegen omgang van de kinderen met de partner van de moeder ook in het vaststellen van een omgangsregeling een belangrijke rol speelt en dat in dat kader de argumenten voor het laten plaatsvinden van een NIFP-onderzoek meegenomen moeten worden.
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/593877:
Het uitgangspunt, in een ideale wereld, is dat kinderen zich bij beide ouders tot hun recht voelen komen. Vaak zal dit betekenen dat een 50/50-zorgregeling de meest geëigende verdeling is. Of dat ook in deze zaak het geval is, dient te worden bepaald aan de hand van de belangen van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Belangrijke factor is de stem van de kinderen. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben ieder op hun eigen wijze aangegeven meer bij hun moeder te willen zijn. [voornaam minderjarige 1] heeft in het kindgesprek met de kinderrechter aangegeven de huidige zorgregeling te willen, maar dan “papa en mama omgedraaid”, wat betekent dat hij vaker bij de moeder wil zijn dan bij de vader. [voornaam minderjarige 2] heeft in gesprek met de GI aangegeven zijn moeder te missen.
Een aanzienlijk deel van de verweren van de vader tegen de voorgestelde omgangsregeling zijn gelegen in de werk- en handelswijze van de GI. De vader voelt zich niet gehoord of serieus genomen. De vraag of de GI haar werkzaamheden richting de vader naar behoren uitvoert, ziet echter niet op het dienen van het belang van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] om met beide ouders evenveel tijd te spenderen. De vader stelt dat de GI aan waarheidsvinding moet doen, maar zegt feitelijk dat de GI zijn stellingen moet onderzoeken en dat wanneer zij die niet falsificeren, hij daarin gevolgd moet worden. Die redenering is onjuist. De GI stelt keer op keer dat zij geen aanwijzingen zien voor de stellingen van de vader. Het is vervolgens aan de vader om zijn stellingen beter te onderbouwen. Hoe het ook zij, het ongenoegen van de vader over deze gang van zaken, is niet een argument om de omgangsregeling niet aan te passen.
Een tweede lijn van verweer van de vader ziet op het niet weggenomen zijn van zijn zorgen over de veiligheid van de kinderen wanneer zij bij de moeder zijn. Dat klopt in zoverre dat het NIFP-onderzoek, waaruit kan blijken of de zorgen van de vader al dan niet reëel zijn, nog niet is gestart, laat staan is afgerond. De vraag die daarmee voorligt is of het NIFP-onderzoek dient te worden afgewacht alvorens een 50/50-zorgregeling vast te stellen.
Uit de afgelopen periode zijn er door de vader geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die het standpunt genoegzaam onderbouwen dat de omgang met de moeder en haar partner zoals die op dit moment plaatsvindt, namelijk iedere dinsdag op woensdag en om het weekend van vrijdag tot en met zondag, schadelijk is voor de kinderen. De vader wijst op – niet geobjectiveerde – signalen als vermoeidheid van de kinderen en onhandelbaar gedrag, maar wil daarbij niet betrekken dat die ook voort zouden kunnen vloeien uit het voortdurende verwisselen van verblijf of de spanningen tussen de ouders. Op een volgend moment betoogt de vader vervolgens om te bestrijden dat de kinderen hun moeder missen, dat hij zijn kinderen nog nooit zo gelukkig heeft gezien.
Als derde wordt door de vader gesteld dat hij tussentijds wil kunnen controleren hoe het gaat met de kinderen. Wanneer de kinderen een week bij de moeder zijn, is dit een lange periode waarin hij dit niet kan controleren. Deze gevoelsbeleving van de vader weegt niet op tegen de belasting die het telkens van verblijfplek wisselen betekent voor de kinderen.
Door de vader en de moeder wordt verder gesteld dat [voornaam minderjarige 1] nog niet tevreden zal zijn met een 50/50-zorgregeling wat voor de vader een argument is om het verzoek af te wijzen en voor de moeder om in ieder geval het verzoek toe te wijzen. Of dit inderdaad het geval is, is onzeker. Hoe het ook zij, een 50/50-zorgregeling doet meer recht aan [voornaam minderjarige 1] ’s wens om vaker bij de moeder te zijn en is daarmee voor [voornaam minderjarige 1] een positieve verandering.
Ten aanzien van het verweer dat een 50/50-zorgregeling feitelijk een invulling is die lijkt op parallel ouderschap en dat die op dit moment niet goed begeleid kan worden door de GI, overweegt de kinderrechter dat de GI niet heeft gesteld dat een 50/50-verdeling een invulling à la parallel ouderschap behoeft. De voorgestelde regeling betekent niet meer of minder dan toedeling van de helft van de tijd. Alle mogelijke hulpverlening kan ingezet worden en het is niet zo dat die niet op beide ouders gericht kan zijn.
Concluderend: op dit moment heeft de vader onvoldoende aangetoond dat de veiligheid van de kinderen in het geding is wanneer zij bij de moeder verblijven of anderszins dat het uitbreiden van de omgang van kinderen met de moeder niet in hun belang is. In beginsel ziet de kinderrechter daarom geen aanleiding om het verzoek niet geheel toe te wijzen.
Er is evenwel een reden om het verzoek van de GI maar voor beperkte duur toe te wijzen en wel zo dat met ingang van 1 juni 2020 er sprake zal zijn van een 50/50-zorgregeling en dat een dergelijke zorgregeling ten minste geldt tot 1 oktober 2020. Het verzoek zal ten aanzien van de periode na 1 oktober 2020 worden aangehouden. Op de hierna te noemen zittingsdatum zal de 50/50-zorgregeling worden geëvalueerd.
De GI wordt verzocht twee weken voordien schriftelijk te rapporteren over de tussenliggende periode en daarbij aan te geven of het resterende verzoek gehandhaafd wordt.
Uit alle procedures tot zoverre komt namelijk naar voren dat er sprake is van een zeer complexe strijd tussen de ouders, waarbij lang niet altijd het lot en het belang van de kinderen echt voorop gesteld wordt. Beide ouders hebben getoond dat zij op momenten er niet voor terugdeinzen om het conflict te doen escaleren, ieder op hun eigen wijze en ieder vanuit hun eigen beleving. Het duurt echter nog 8 respectievelijk 13 jaar voordat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] meerderjarig zijn. Ten minste tot die tijd moeten de ouders een manier vinden om hun ouderschap zo in te vullen dat zij daarmee de andere ouder ook de ruimte laten om ouder te zijn. De zorg- en omgangsregeling zal hier een belangrijk onderdeel van zijn. De kinderrechter voorziet forse problemen als onderwerpen als de 50//50-verdeling, de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de omgang met de partner van de moeder niet definitief besproken en afgehandeld zijn. Op dit moment kan het NIFP-onderzoek daaraan nog een bijdrage leveren, niet in de laatste plaats omdat de vader zich daardoor gehoord voelt. Maar om te voorkomen dat het (niet) afronden van het NIFP-onderzoek functioneel wordt ingezet om de voortgang van de procedure te vertragen, geeft de kinderrechter nu mee dat binnen afzienbare tijd het belang van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij het krijgen van zekerheid door het beëindigen van de procedures zal gaan boven hun belang bij het krijgen van de informatie uit het NIFP-onderzoek. Kort gezegd: het moet een keer klaar zijn, met of zonder NIFP-onderzoek.
Om die reden heeft de kinderrechter ook besloten tot het benoemen van een bijzonder curator.
Ten aanzien van de invulling van de rol van de bijzondere curator:
Na overleg en met akkoord van de vader, de moeder, de GI, mr. de Wit-Facchetti en de bijzondere curator zijn de volgende vraagstellingen voor de bijzondere curator geformuleerd.
Welk verdeling in de zorg- en omgangsregeling is het meest in het belang van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en hoe dient die regeling te worden vormgegeven?
Welke vormen van hulpverlening zijn geïndiceerd voor de vader individueel, de moeder individueel en de ouders gezamenlijk en hoe dient de hulpverlening te worden vormgegeven en ingevuld?
Is Jeugdbescherming West nog de aangewezen GI om haar rol uit te oefenen?
De kinderrechter heeft de vraagstellingen als volgt toegelicht.
Ten aanzien van vraagstelling 1. Bij verweer in deze procedure heeft de moeder op onjuiste wijze het verzoek ingediend tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder. Het is waarschijnlijk een kwestie van tijd voordat de moeder haar verzoek opnieuw aanhangig maakt bij de rechtbank en hier vervolgens door de rechtbank een oordeel over gevormd dient te worden. Bij de beantwoording van de vraag welke verdeling in de zorg- en opvoedtaken het meest in het belang van de kinderen is, doen zich drie scenario’s voor. Ofwel, de kinderen verblijven meer bij de vader dan bij de moeder, ofwel de kinderen verblijven meer bij de moeder dan bij de vader, ofwel de kinderen verblijven evenveel bij de moeder als bij de vader. De beantwoording van deze vraag, kan met zich brengen dat een wijziging in de hoofdverblijfplaats een logisch gevolg is. De kinderrechter verzoekt de bijzondere curator daarom bij het onderzoek naar vraagstelling 1 mede te onderzoeken welke hoofdverblijfplaats het meest in het belang van de kinderen is.
Zowel de vader als de moeder wijzen naar de ander en stellen dat de opvoedsituatie bij de andere ouder niet veilig is voor de kinderen. In het licht van het door de vader gewenste milieuonderzoek stelt de kinderrechter vast dat de bijzondere curator gerechtigd is om met zoveel betrokkenen te praten als hij noodzakelijk acht om de opvoedsituaties bij beide ouders in beeld te krijgen en om een beeld te krijgen welk van de drie genoemde scenario’s de belangen van de kinderen dienen. De kinderrechter concludeert ten overvloede dat de rapportage van de bijzondere curator losstaat van het NIFP-onderzoek.
Ten aanzien van vraagstelling 2. Tussen de vader en Jeugdbescherming West is al geruime tijd geen sprake van een vruchtbare samenwerking. De communicatie met en het vertrouwen van de vader in Jeugdbescherming West laat te wensen over. De strijd tussen de GI en de vader wordt door de vader telkens gebruikt als een van zijn argumenten in procedures aangaande de kinderen. De vraag is of dit nog in het belang van de kinderen is. Welke (contra)indicaties zijn er om de zaak over te dragen naar een andere GI?
Ten aanzien van vraagstelling 3. De strijd tussen de ouders en de juridische procedures zijn al jaren gaande en zullen hoe dan ook een keer ten einde moeten komen, niet in de laatste plaats in het belang van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Zij zijn gebaat bij duidelijkheid en rust. Het NIFP-onderzoek heeft vertraging opgelopen. De eerste resultaten worden pas eind 2020 verwacht. Om alvast vooruit te lopen op het NIFP-onderzoek, zou het in het belang van de kinderen kunnen zijn om hulpverlening in te zetten. Hulpverlening en mediation hebben tot op heden onvoldoende resultaat geboekt. Het is daarom van belang dat goed gekeken gaat worden welke hulpverlening voor wie geïndiceerd is en hoe deze hulpverlening vorm dient te krijgen. De advocaat van de vader heeft een aantal suggesties gedaan die mogelijk onderzocht kunnen worden.
De kinderrechter verzoekt de bijzondere curator uiterlijk twee weken voor hierna te noemen zittingsdatum te rapporteren over zijn bevindingen.
Kosten van de bijzondere curator
Gelet op de complexiteit van de onderhavige zaak en de omvang van de door de bijzondere curator te verrichte werkzaamheden, die de kinderrechter noodzakelijk acht, zal de kinderrechter bepalen dat voor zover op basis van de verkregen toevoeging een lager bedrag dan € 2.000,- (inclusief verschotten en omzetbelasting) aan de bijzondere curator wordt vergoed, het meerdere, tot een maximaal bedrag van € 2.000,- (inclusief verschotten en omzetbelasting), ten laste van het rijk zal komen. De bijzondere curator dient te declareren aan de hand van een tijdsverantwoording en op basis van een uurtarief (of een gedeelte daarvan) van € 85,- per uur, exclusief omzetbelasting.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek van de vader met zaaknummer C/10/578960 af;
bekrachtigt de schriftelijke aanwijzing van 11 juli 2019 met inachtneming van het hiervoor bepaalde;
wijzigt de zorgregeling per 1 juni 2020 tot 1 oktober 2020 naar een 50/50-zorgregeling en bepaalt deze als volgt:
  • in de oneven weken verblijven [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de moeder, in de even weken verblijven zij bij de vader; het wisselmoment is zondagavond om 18.00 uur;
  • alle vakanties en feestdagen worden in onderling overleg 50/50 verdeeld.

en alvorens verder te beslissen:

houdt de beslissing met zaaknummer C/10/593877, aangaande de wijziging van de zorgregeling voor de periode na 1 oktober 2020, aan en bepaalt dat het verhoor van de GI, de ouders, de bijzondere curator en mr. F.C. de Wit-Facchetti in deze zaak zal plaatsvinden op
4 september 2020 te 10.30 uurin het
gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125;
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI, de ouders, de bijzondere curator en mr. F.C. de Wit-Facchetti;
gelast de oproeping van dhr. [naam partner moeder] , de partner van de moeder,
als informanttegen voormelde zittingsdatum en tijdstip;
gelast de oproeping van [voornaam minderjarige 1] , voor een
kindgesprek, tegen voormelde zittingsdatum en tijdstip;
verzoekt de GI uiterlijk twee weken voor de genoemde datum de kinderrechter (met afschrift aan de ouders, de bijzondere curator en mr. F.C. de Wit-Facchetti) de verzochte rapportage te doen toekomen;
verzoekt de bijzondere curator uiterlijk twee weken voor de genoemde datum de kinderrechter (met afschrift aan de GI, de ouders en mr. F.C. de Wit-Facchetti) de verzochte rapportage te doen toekomen;
bepaalt dat de kosten van de bijzondere curator ten laste van 's Rijks kas zullen komen, een en ander met inachtneming van het hiervoor bepaalde.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2020 door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 28 mei 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.