Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
beschikking ondertoezichtstelling
de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam,
[naam minderjarige] ,
[naam moeder] ,
Het procesverloop
De feiten
Het verzoek
De standpunten
De beoordeling
De beslissing
Den Haag.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 mei 2020 een beschikking gegeven inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. Het verzoek tot ondertoezichtstelling is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam op 6 april 2020, en is op 8 april 2020 ingekomen bij de griffie. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder van [voornaam minderjarige] en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De moeder, die alleenstaand is en drie kinderen heeft, kampt met een verstandelijke beperking en slechthorendheid, wat haar opvoedcapaciteiten onder druk zet. De Raad heeft verzocht om een ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, gezien de zorgen over de opvoedomgeving en de noodzaak voor extra ondersteuning.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks haar goede wil en medewerking aan hulpverlening, niet in staat lijkt om de zorg voor [voornaam minderjarige] en haar andere kinderen adequaat te combineren. De moeder heeft in het verleden al moeite gehad met het huishouden en het behouden van overzicht, en met de komst van een derde kind is de situatie extra kwetsbaar. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de zorgen over de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] ernstig zijn en dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de opvoedomgeving te verbeteren.
De kinderrechter heeft daarom besloten om [voornaam minderjarige] onder toezicht te stellen van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, met ingang van 11 mei 2020 tot 11 mei 2021. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld door de verzoekers of andere belanghebbenden.