ECLI:NL:RBROT:2020:4733

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 mei 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
C/10/595036 / JE RK 20-1056
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van spoedmachtiging tot uithuisplaatsing in het kader van jeugdbescherming tijdens coronamaatregelen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 mei 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de opheffing van een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De zaak vond plaats in het kader van de coronamaatregelen, waardoor er geen fysieke zitting kon plaatsvinden. De kinderrechter heeft de betrokkenen telefonisch gehoord, waaronder de vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI) en heeft geprobeerd de moeder te bereiken, maar deze was niet beschikbaar.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder, die met hem samenwoont. Eerder was [voornaam minderjarige] onder toezicht gesteld en was er een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend vanwege zorgen over zijn ontwikkeling en de onveilige opvoedsituatie. De GI had verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, maar trok dit verzoek in, omdat de moeder niet wilde meewerken uit angst voor uithuisplaatsing.

De kinderrechter concludeert dat de zorgen over de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] ernstig zijn, maar dat de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing een averechts effect heeft. De kinderrechter heeft besloten de spoedmachtiging op te heffen, met de mogelijkheid dat de GI opnieuw om een machtiging kan verzoeken als de situatie verslechtert. De beschikking is mondeling gegeven en de schriftelijke uitwerking is op 19 mei 2020 vastgesteld.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/595036 / JE RK 20-1056
datum uitspraak: 8 mei 2020

beschikking

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige] 2017 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
Vanwege het beleid van de Raad voor de rechtspraak om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, zoals dat op 16 maart 2020 op www.rechtspraak.nl is gepubliceerd, heeft er geen fysieke zitting plaatsgevonden. Gelet hierop heeft de kinderrechter de betrokkenen in de gelegenheid gesteld om telefonisch te worden gehoord.
Op 8 mei 2020 is de vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster] telefonisch gehoord.
Op het in het proces-verbaal van de zitting van 23 april 2020 aangekondigde tijdstip heeft de kinderrechter de moeder drie keer gebeld op het telefoonnummer waarop de GI altijd contact met haar heeft. Omdat de moeder niet bereikbaar was, heeft de kinderrechter via de GI nog een ander telefoonnummer doorgekregen waarop de moeder bereikbaar zou kunnen zijn. Dit nummer had de GI via de vader doorgekregen. Ook op dit nummer was de moeder niet bereikbaar voor de kinderrechter.
De kinderrechter is van oordeel dat de moeder voldoende gelegenheid heeft gekregen om te worden gehoord en dat – gelet op de huidige uitzonderlijke omstandigheden – op dit moment voldoende informatie beschikbaar is om tot een goed oordeel te komen. De kinderrechter zal daarom een beslissing nemen, zonder verdere mondelinge behandeling.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder. [voornaam minderjarige] woont bij de moeder.
Bij beschikking van 13 januari 2020 is [voornaam minderjarige] onder toezicht gesteld tot 13 juli 2020.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 16 april 2020 een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg (crisispleeggezin) verleend voor de duur van vier weken, te weten tot 14 mei 2020.

Het aangehouden verzoek

De GI heeft een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verzocht voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 13 juli 2020.
De GI heeft het verzoek niet gehandhaafd en daartoe het volgende aangevoerd. De moeder wil haar verblijfplaats niet met de GI delen uit angst dat [voornaam minderjarige] uit huis geplaatst wordt. Hierdoor is er momenteel geen zicht op de moeder en [voornaam minderjarige] . Positief is dat de jeugdbeschermer en de moeder sinds 23 april jl. meermaals per week telefonisch contact hebben. Zonder de druk van een machtiging tot uithuisplaatsing zal de moeder mogelijk wel willen meewerken aan de hulpverlening.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en hetgeen de jeugdbeschermer via de telefoon naar voren heeft gebracht, is gebleken dat er ernstige zorgen over de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] zijn. Hij groeit op in een onstabiele en onveilige opvoedsituatie. [voornaam minderjarige] is meermaals getuige geweest van huiselijk geweld tussen de ouders. Op 19 maart 2020 heeft een incident tussen de ouders plaatsgevonden, waarna met de ouders veiligheidsafspraken zijn gemaakt. De moeder heeft zich onvoldoende aan de veiligheidsafspraken gehouden en blijft contact zoeken met de vader. Dit is niet in het belang van [voornaam minderjarige] . Sinds zijn geboorte heeft [voornaam minderjarige] op wisselende woonplekken met zijn moeder verbleven en weinig stabiliteit gekend.
Op 16 april 2020 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend, gezien deze zorgen over de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] . De kinderrechter constateert dat deze spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] een averechts effect heeft. Momenteel is er geen zicht op waar en onder welke omstandigheden de moeder en [voornaam minderjarige] verblijven. De GI heeft aangegeven dat de moeder mogelijk wel aan de hulpverlening wil meewerken indien de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing wordt opgeheven. De GI wil dat een kans geven.
De kinderrechter is van oordeel dat de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing daarom dient te worden opgeheven. Indien de zorgen over de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] toenemen en de moeder niet gaat meewerken met de hulpverlening, kan de GI opnieuw om een machtiging tot uithuisplaatsing verzoeken.

De beslissing

De kinderrechter:
heft de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] met ingang van heden op;
wijst het meer of anders overige verzochte af.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. K.J. Berke als griffier en in het openbaar uitgesproken op
8 mei 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 19 mei 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.