ECLI:NL:RBROT:2020:4738

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 mei 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
C/10/595277 / FA RK 20-2805
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding op grond van artikel 44 Wzd voor onvrijwillig verblijf in zorginstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 mei 2020 een beschikking gegeven over een verzoek om schadevergoeding op basis van artikel 44 van de Wet zorg en dwang (Wzd). Verzoekster, geboren in Kaapverdië en vertegenwoordigd door advocaat S.R. Kwee, heeft een schadevergoeding van € 75,- per dag gevraagd voor de periode van 18 maart tot en met 16 april 2020, omdat zij zonder wettelijke titel en onvrijwillig in een zorginstelling verbleef. De zorgaanbieder, Antes, heeft erkend dat er fouten zijn gemaakt in de procedure en dat verzoekster in die periode niet vrijwillig verbleef.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster in de genoemde periode zonder wettelijke titel en onvrijwillig in de zorginstelling verbleef, wat in strijd is met de wet. De rechtbank oordeelde dat de zorgaanbieder de wet niet in acht heeft genomen, wat heeft geleid tot onnodige angst en onzekerheid voor verzoekster. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 50,- per dag, wat resulteert in een totaalbedrag van € 1.550,-. De rechtbank heeft de zorgaanbieder, Antes, veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding aan verzoekster.

De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open op grond van artikel 358 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/595277 / FA RK 20-2805
Schadevergoeding op grond van artikel 44 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (hierna: Wzd)
Beschikking van 18 mei 2020,op het ingediende verzoekschrift van:
[naam verzoekster] ,hierna: verzoekster,
geboren op [geboortedatum verzoekster] te [geboorteplaats verzoekster] , Kaapverdië,
wonende aan de [adres verzoekster] , [woonplaats verzoekster] ,
advocaat S.R. Kwee te Rotterdam,
ter verkrijging van een beslissing over een verzoek om schadevergoeding door:
Antes, locatie Nieuwe Binnenweghierna: de zorgaanbieder,
gevestigd te Nieuwe Binnenweg 35, 3014 GD te Rotterdam,
procesvertegenwoordigers [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] .

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 20 april 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 29 april 2020. Bij die gelegenheid zijn op grond van artikel 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid de navolgende personen telefonisch gehoord, omdat het houden van een fysieke zitting vanwege het coronavirus niet mogelijk was:
 cliënt met haar hierboven genoemde advocaat;
 [naam vertegenwoordiger 1] , psychiater en [naam vertegenwoordiger 2] , arts, beiden verbonden aan Antes, locatie Nieuwe Binnenweg te Rotterdam.

2..Feiten

2.1.
Bij beslissing van deze rechtbank van 17 september 2019 is op voet van artikel 2 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz) een machtiging verleend om verzoekster te doen opnemen en te doen verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis tot en met 17 maart 2020.
2.2.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Wzd in werking getreden, ter opvolging van de Wet Bopz. Op grond van artikel 26 Wzd heeft het CIZ de rechtbank vervolgens verzocht om een rechterlijke machtiging. De rechtbank heeft dit verzoek op 17 april 2020 afgewezen, omdat er minder ingrijpende mogelijkheden waren om het ernstig nadeel af te wenden. Er was immers nog niet geprobeerd om thuishulp in te zetten in de thuissituatie.
2.3.
Verzoekster heeft van 18 maart 2020 tot en met 17 april 2020 zonder rechterlijke machtiging verbleven bij de zorgaanbieder. Na de zitting van 17 april 2020 zijn de zorgaanbieder en verzoekster overeengekomen dat verzoekster vrijwillig in de accommodatie blijft, totdat voldoende ambulante zorg is gerealiseerd.
2.4.
Tijdens de mondelinge behandeling van 29 april 2020 is aan de rechtbank medegedeeld dat verzoekster op 30 april 2020 terugkeert naar haar eigen woning.

3..Verzoek en verweer

3.1.
Verzoekster heeft verzocht om een schadevergoeding van een bedrag ter hoogte van € 75,- per dag voor de periode van 18 maart tot en met 16 april 2020 (met een totaal van € 2.325,-), omdat de wet ten aanzien van verzoekster niet dan wel onvoldoende in acht is genomen.
3.2.
Namens verzoekster is daartoe gesteld dat zij in de voornoemde periode in de accommodatie heeft verbleven zonder wettelijke titel en onvrijwillig. Zij heeft meerdere keren aangegeven dat zij terug wilde naar haar eigen woning. Het was haar niet dan wel onvoldoende duidelijk dat zij vrijwillig bij de zorgaanbieder verbleef. Verzoekster heeft immateriële schade geleden omdat zij onnodig in angst en onzekerheid verkeerde.
3.3.
De zorgaanbieder erkent dat er fouten zijn gemaakt. Er is achteraf geconstateerd dat de informatie die het CIZ nodig had ter voorbereiding van het verzoekschrift te laat is aangeboden, met als gevolg had dat het niet mogelijk was om de rechterlijke machtiging onder de Wzd te laten aansluiten op de eerder verleende voorlopige machtiging. Ook werd gedacht dat de voorlopige machtiging geldig bleef totdat de rechtbank een beslissing nam op het nieuwe verzoek. De zorgaanbieder betreurt de situatie en zij hebben hun werkwijze inmiddels aangepast. De zorgaanbieder benadrukt dat er niet te kwader trouw is gehandeld, maar dat de wisseling naar de nieuwe wet niet goed is gegaan. Bovendien erkent de zorgaanbieder dat verzoekster in de genoemde periode niet vrijwillig in de accommodatie verbleef en dat er geen gesprek met haar is gevoerd over de status van haar verblijf, althans niet in de periode van 18 maart 2020 tot en met 16 april 2020.

4..Beoordeling

4.1.
Uit artikel 44 lid 2 Wzd volgt dat indien de wet niet in acht is genomen door de zorgaanbieder, de Wzd-functionaris of de zorgverantwoordelijke, de cliënt of zijn vertegenwoordiger de rechter kan verzoeken tot schadevergoeding door de zorgaanbieder, de Wzd-functionaris of de zorgverantwoordelijke. De rechter kent in dat geval een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.
4.2.
De rechtbank dient te beoordelen of de zorgaanbieder in dit geval de wet niet in acht heeft genomen. De rechtbank oordeelt daarover als volgt. De zogeheten nawerking van een rechterlijke machtiging die is verleend onder de Wet Bopz is met de inwerkingtreding van de Wzd komen te vervallen. Onweersproken is vast komen te staan dat verzoekster in de periode van 18 maart 2020 tot en met 17 april 2020 zonder wettelijke titel en onvrijwillig heeft verbleven bij de zorgaanbieder. De rechtbank is daarmee van oordeel dat de wet niet in acht is genomen door de zorgaanbieder en dat er, gelet op hetgeen namens verzoekster is aangevoerd en niet is weersproken, sprake is van nadeel voor verzoekster. Er heeft een langere vrijheidsbeneming plaatsgevonden en dit heeft voor onnodige angst en onzekerheid gezorgd.
4.3.
Een schadevergoeding als deze laat zich slechts naar billijkheid schatten. De rechtbank zal hierbij niet het tarief volgen dat gebruikelijk is in strafzaken omdat het onvrijwillig onder beschuldiging vastzitten in een huis van bewaring over het algemeen een andere en zwaardere situatie is. Verder wordt meegewogen dat verzoekster niet is gesepareerd in de genoemde periode en ook dat zij nadat zij weg mocht nog even vrijwillig is gebleven zodat de ambulante zorg kon worden geregeld. Gelet hierop zal de rechtbank een bedrag van € 50,- euro per dag aanhouden, zodat de toe te kennen schadevergoeding wordt vastgesteld op een bedrag van € 1.550,-
Het verzoekschrift is niet duidelijk over de vraag van wie de schade wordt gevorderd. Zij stelt dat de zorgverantwoordelijke de fouten heeft gemaakt, maar stelt daarna niet van wie de schade wordt gevorderd. De zorgaanbieder heeft ter zitting gevraagd om de zorgaanbieder te veroordelen tot schadevergoeding en niet de zorgverantwoordelijke. Hierop heeft de advocaat niet gereageerd.
Aangezien het niet in acht nemen van de wet is gelegen in het feit dat de zorgaanbieder nog niet was ingespeeld op de nieuwe wet en niet ziet op individuele fouten van de zorgverantwoordelijke en in het verzoekschrift niet duidelijk wordt vermeld van wie de schade wordt gevorderd, zal de rechtbank de zorgaanbieder en niet de zorgverantwoordelijke veroordelen tot vergoeding van de schade.
4.4.
Proceskosten
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt. Er is niet om een proceskostenveroordeling gevraagd.

5..Beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst het verzoek tot schadevergoeding toe, zoals overwogen onder 4.2 en 4.3;
5.2.
veroordeelt Antes tot betaling van een schadevergoeding aan [naam verzoekster] , ten bedrag van € 1.550,-;
5.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr A. Buizer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Veldthuis, griffier op 18 mei 2020.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open op grond van artikel 358 lid 1 Rv.