In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 mei 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de opheffing van de uithuisplaatsing van een minderjarig kind, hierna te noemen [naam kind]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de ouders, waarbij [naam kind] momenteel bij de moeder verblijft, maar tijdelijk bij de grootouders vaderszijde is ondergebracht. De ondertoezichtstelling van [naam kind] was eerder ingesteld bij beschikking van 2 juli 2019 en zou aflopen op 2 juli 2020. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar en om een spoeduithuisplaatsing van [naam kind] bij de grootouders vaderszijde, vanwege problemen in de communicatie tussen de ouders en de zorg voor [naam kind].
De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de ouders en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren. Vanwege de coronamaatregelen vond er geen fysieke zitting plaats, maar werd de zaak telefonisch behandeld. De kinderrechter heeft geconstateerd dat de communicatie tussen de ouders nog steeds problematisch is en dat [naam kind] hierdoor in een loyaliteitsconflict verkeert. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen, omdat de situatie van [naam kind] nog steeds bedreigd wordt door de onderlinge strijd tussen de ouders.
Daarnaast heeft de kinderrechter geoordeeld dat de spoeduithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is en heeft deze op 16 mei 2020 opgeheven. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de ondertoezichtstelling verlengd tot 2 juli 2021. De beslissing is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 28 mei 2020. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.