ECLI:NL:RBROT:2020:4797
Rechtbank Rotterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot voortzetting van crisismaatregel op basis van Wvggz
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 11 mei 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot een verzoek van de officier van justitie om de voortzetting van een crisismaatregel. De officier had verzocht om deze voortzetting op basis van artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), na een eerdere crisismaatregel die op 8 mei 2020 was opgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de betrokkene zelf en zijn advocaat, alsook een psychiater en een verslavingsarts van de instelling waar de betrokkene verblijft.
De rechtbank heeft de criteria voor het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel beoordeeld. Er moest sprake zijn van een onmiddellijk dreigend en ernstig nadeel, en er moest een ernstig vermoeden zijn van een psychische stoornis bij de betrokkene. De rechtbank concludeerde dat er op dat moment geen voldoende bewijs was voor een vermoeden van een psychische stoornis, ondanks de verschillende verklaringen van de psychiater en de verslavingsarts. De verslavingsarts vermoedde wel een psychische stoornis, maar de psychiater was van mening dat er onvoldoende aanwijzingen waren.
Daarnaast stelde de rechtbank vast dat er op dat moment geen onmiddellijk dreigend en ernstig nadeel meer was, aangezien de woning van de betrokkene inmiddels was leeggehaald en hij niet terug zou keren naar een onhoudbare situatie. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank het verzoek om voortzetting van de crisismaatregel afgewezen. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.