ECLI:NL:RBROT:2020:4835

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 mei 2020
Publicatiedatum
3 juni 2020
Zaaknummer
C/10/593719 / JE RK 20-798, 10/596187 / JE RK 20-1280 en 10/596229 / JE RK 20-1291
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en afwijzing verzoeken tot uithuisplaatsing en wijziging omgangsregeling tijdens coronamaatregelen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 mei 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld bij beschikking van 12 juni 2019 en zou aflopen op 28 mei 2020. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI) heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een periode van twaalf maanden, alsook om een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader van [voornaam minderjarige]. Daarnaast vroeg de GI om wijziging van de omgangsregeling die op 18 juli 2019 was vastgesteld.

De kinderrechter heeft de betrokkenen telefonisch gehoord, aangezien er vanwege de coronamaatregelen geen fysieke zitting kon plaatsvinden. De moeder van [voornaam minderjarige], bijgestaan door haar advocaat mr. M. Verschoor, voerde verweer tegen de verzoeken van de GI. De vader, bijgestaan door mr. F. Pool, steunde de verzoeken van de GI. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [voornaam minderjarige], die momenteel geen contact wil met haar moeder. De kinderrechter oordeelde dat het in het belang van [voornaam minderjarige] is dat er onbelast contact met beide ouders is, maar dat het niet realistisch is om haar te verplichten om bij haar moeder te verblijven.

De kinderrechter heeft de verzoeken van de GI tot uithuisplaatsing en wijziging van de omgangsregeling afgewezen, maar heeft de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] verlengd tot 14 mei 2021. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 26 mei 2020. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/593719 / JE RK 20-798, 10/596187 / JE RK 20-1280 en
10/596229 / JE RK 20-1291
datum uitspraak: 14 mei 2020

beschikking verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige] 2007 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,
[naam vader] , hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 19 maart 2020, ingekomen bij de griffie op 24 maart 2020;
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 8 mei 2020, ingekomen bij de griffie op dezelfde datum;
- het verweerschrift namens de moeder van mr. M. Verschoor, advocaat te Rozenburg, van 11 mei 2020, ingekomen bij de griffie op dezelfde datum.
Op 14 mei 2020 zou de kinderrechter de zaken ter zitting met gesloten deuren behandelen.
Vanwege het beleid van de Raad voor de rechtspraak om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, zoals dat op 16 maart 2020 op www.rechtspraak.nl is gepubliceerd, heeft er geen fysieke zitting plaatsgevonden. Gelet hierop heeft de kinderrechter de betrokkenen op 14 mei 2020 telefonisch gehoord.
Telefonisch gehoord zijn:
- [voornaam minderjarige] , die voorafgaand aan het telefoongesprek met de overige betrokkenen apart is gehoord,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Verschoor,
- de vader, bijgestaan door mr. F. Pool, advocaat te Rotterdam, waarnemend voor zijn kantoorgenoot mr. J.I. Dierkx,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster] .
De kinderrechter is van oordeel dat deze manier van horen – gelet op de huidige uitzonderlijke omstandigheden – op dit moment voldoende is om tot een goed oordeel te komen en zal daarom een beslissing nemen, zonder verdere mondelinge behandeling.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 12 juni 2019 is [voornaam minderjarige] onder toezicht gesteld tot 28 mei 2020.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 18 juli 2019 de volgende omgangsregeling vastgesteld:
‘De minderjarige verblijft afwisselend een week bij de man en een week bij de vrouw, waarbij het wisselmoment op vrijdag plaatsvindt. In principe vindt de wisseling om 17:00 uur plaats, maar partijen kunnen in onderling overleg, eventueel met hulp van de GI, een ander tijdstip afspreken.’

Het verzoek en het standpunt van de GI

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] te verlengen voor de duur van twaalf maanden. Tevens verzoekt de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] bij de vader voor de duur van twaalf maanden.
De GI verzoekt ook de door de kinderrechter op 18 juli 2019 vastgestelde omgangsregeling als volgt te wijzigen:
‘ [voornaam minderjarige] verblijft doordeweeks bij de vader. [voornaam minderjarige] verblijft eens in de twee weken in het weekend bij de moeder van vrijdag na schooltijd tot zondag. Dit betekent dat [voornaam minderjarige] desbetreffende week naar de moeder reist vanuit school op de vrijdag. JBRR stelt voor dat [voornaam minderjarige] zondag tot 19:00 bij de moeder blijft en wordt opgehaald door de vader. JBRR stelt voor om ter zitting in overeenstemming te komen met ouders met oog op de mogelijkheden van beide ouders betreft het overdrachtsmoment de zondag.’
De GI handhaaft de verzoeken en licht deze als volgt toe. [voornaam minderjarige] laat zich herhaaldelijk negatief uit over de moeder en is zeer duidelijk in haar boodschap; zij wil niet bij de moeder wonen. Zij vertoont steeds opstandiger gedrag en de conflicten tussen [voornaam minderjarige] en de moeder nemen toe. [voornaam minderjarige] ervaart geen rust in de thuissituatie bij de moeder. Om deze redenen verblijft [voornaam minderjarige] al een tijd bij de vader. Het is van belang dat er rust wordt gebracht in de situatie opdat de strijd tussen [voornaam minderjarige] en de moeder opgelost kan worden. Er dient contactherstel tussen hen plaats te vinden. De vader dient het contact tussen de moeder en [voornaam minderjarige] ook te bevorderen.

De standpunten van de belanghebbenden

De moeder voert verweer tegen de verzoeken. Volgens haar vertoont [voornaam minderjarige] opstandig en zelfbepalend gedrag. Het geeft het verkeerde signaal om mee te gaan in haar wens om niet bij de moeder te wonen. Er dient voor haar bestwil te worden beslist, ook als dit niet de beslissing is die zij zelf voor ogen heeft. Er moet worden ingegrepen om het contact tussen de moeder en [voornaam minderjarige] te herstellen. Er kan te weinig bereikt worden als de moeder [voornaam minderjarige] slechts één keer in de 14 dagen ziet.
De vader staat achter de verzoeken van de GI. Er dient volgens hem te worden gekeken naar de wensen van [voornaam minderjarige] . Zij heeft duidelijk gemaakt dat zij om verschillende redenen bij haar vader wil wonen. Zo geeft zij aan dat de moeder weinig thuis is, dat de moeder tegen [voornaam minderjarige] schreeuwt en dat zij vaak naar haar oma wordt gestuurd. Natuurlijk is het in het belang van de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] om contact te hebben met beide ouders, maar zij mag hiertoe niet gedwongen worden.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en hetgeen de betrokkenen telefonisch naar voren hebben gebracht is gebleken dat er ernstige zorgen bestaan over de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] . De zorgen zijn vooral gelegen in het feit dat [voornaam minderjarige] op dit moment geen contact heeft en wil met haar moeder. Het lijkt erop dat zij vanuit een loyaliteitsconflict heeft gekozen voor haar vader. Voor haar de ontwikkeling is het zeer van belang dat zij onbelast contact heeft met haar beide ouders. Beide ouders zijn niet in staat dit op een goede manier naar [voornaam minderjarige] uit te dragen. Het is nu belangrijk dat een neutraal persoon het contact tussen de ouders begeleidt en helpt het contact tussen [voornaam minderjarige] en de moeder te herstellen. Mogelijk is hiervoor inzet van een hulpverlenende instantie nodig.
Het is niet realistisch [voornaam minderjarige] op dit moment te verplichten om de week bij haar moeder te verblijven, zoals in de omgangsregeling d.d. 18 juli 2019 is bepaald. Deze omgangsregeling is echter pas een jaar geleden vastgesteld. Het is daarom te vroeg om het co-ouderschap al op te geven. Alle partijen dienen zich in te zetten om deze regeling, in het belang van [voornaam minderjarige] , te laten slagen. De kinderrechter wijst de verzoeken van de GI tot uithuisplaatsing bij de vader en tot wijziging van de omgangsregeling daarom af.
Uit het voorgaande volgt dat de gronden van de ondertoezichtstelling zoals gesteld in art. 1:255 BW aanwezig zijn. In zoverre is ook geen verweer gevoerd tegen dit verzoek van de GI. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] tot 14 mei 2021;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het verzoek voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] bij de vader af;
wijst het verzoek tot wijzigen van de omgangsregeling van 18 juli 2019 af;
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2020 door mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, kinderrechter, in tegenwoordigheid van C.M.F. Bom als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 26 mei 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.