In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 mei 2020 een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 4 juni 2020 en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond heeft verzocht om deze ondertoezichtstelling met een jaar te verlengen. Dit verzoek is gedaan omdat de ouders, ondanks enige verbetering in hun verstandhouding, nog steeds niet in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen die in het belang van [naam kind] zijn. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [naam kind] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat de ouders onvoldoende hulpverlening accepteren.
De moeder en de vader hebben beiden ingestemd met het verzoek van de GI. De vader heeft echter twijfels over de aandacht die de jeugdbeschermer aan de opvoedsituatie van [naam kind] besteedt. De kinderrechter heeft in zijn beoordeling benadrukt dat een goede verstandhouding tussen de ouders en tussen de ouders en de jeugdbeschermer van groot belang is voor [naam kind].
Uiteindelijk heeft de kinderrechter besloten om de ondertoezichtstelling van [naam kind] te verlengen tot 4 april 2021, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, waarbij de betrokkenen telefonisch zijn gehoord vanwege de coronamaatregelen. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 5 juni 2020. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld door de verzoekers en andere belanghebbenden.