ECLI:NL:RBROT:2020:4921

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
4 juni 2020
Zaaknummer
7413270 \ CV EXPL 18-53592
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming van gehuurde woning wegens gebrek aan hoofdverblijf

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee eisers en een gedaagde met betrekking tot een huurovereenkomst. De eisers, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. E. Boot, hebben de gedaagde aangeklaagd omdat zij van mening zijn dat hij zijn hoofdverblijf niet heeft in de gehuurde woning. De procedure volgde op een eerder tussenvonnis van 21 juni 2019, waarin de gedaagde was toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Tijdens de procedure zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder de zonen van de gedaagde en buren, die uiteenlopende verklaringen hebben afgelegd over de bewoning van de woning door de gedaagde.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de getuigenverklaringen van de buren en de onderzoeksrapporten van Bureau Veerkracht erop wijzen dat de gedaagde gedurende langere tijd niet in de woning aanwezig is geweest. De gedaagde heeft weliswaar verklaard dat hij in de woning woont, maar de kantonrechter heeft deze verklaringen als minder betrouwbaar beoordeeld, vooral gezien de inconsistenties in de verklaringen van de zonen van de gedaagde. De kantonrechter concludeert dat de gedaagde niet zijn hoofdverblijf in de woning heeft en dat hij daarmee in strijd handelt met zijn contractuele verplichtingen.

Op basis van deze bevindingen heeft de kantonrechter de huurovereenkomst ontbonden en de gedaagde veroordeeld om de woning binnen 14 dagen te ontruimen. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van onderzoekskosten en proceskosten aan de zijde van de eisers. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde onmiddellijk moet voldoen aan de veroordelingen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7413270 \ CV EXPL 18-53592
uitspraak: 29 mei 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
1.
[eiser 1],
wonende te [woonplaats eiser 1] ,
2)
[eiser 2],
wonende te [woonplaats eiser 2] ,
eisers bij exploot van dagvaarding van 7 december 2018,
gemachtigde: mr. E. Boot, advocaat te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. G.L. Court (DAS N.V.) te Rijswijk.
Eisers worden hierna gezamenlijk aangeduid als “ [eisers] ” en afzonderlijk als respectievelijk “ [eiser 1] ” en “ [eiser 2] ”. Gedaagde wordt hierna aangeduid als
[gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 21 juni 2019 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • het proces-verbaal van het op 30 september 2019 gehouden getuigenverhoor;
  • het proces-verbaal van de op 5 december 2019 gehouden contra-enquête;
  • de conclusie na enquête aan de zijde van [gedaagde] ;
  • de antwoordconclusie na enquête aan de zijde van [eisers] , met producties;
  • de ‘conclusie inhoudende de reactie op de antwoordconclusie na enquête’ aan de zijde van [gedaagde] .
1.2
De uitspraak van dit vonnis is nader bepaald op heden.

2..De verdere beoordeling

2.1
Vooropgesteld zij dat [gedaagde] in de gelegenheid is gesteld zich bij akte uit te laten over de door [eisers] bij antwoordconclusie na enquête overgelegde producties. In het kader van de goede procesorde zal de kantonrechter bij de beoordeling buiten beschouwing laten hetgeen namens [gedaagde] daarnaast nog is aangevoerd voor zover dit geen betrekking heeft op de zijdens [eisers] bij antwoordconclusie overgelegde producties.
2.2
Bij voornoemd tussenvonnis is [gedaagde] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat hij niet zijn hoofdverblijf heeft in woning gelegen aan de [adres] (verder: ‘het gehuurde’). [gedaagde] heeft in dit kader [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] en
[getuige 5] als getuigen laten horen. [eisers] heeft vervolgens in contra-enquête
[getuige 6] , [getuige 7] en [getuige 8] als getuigen laten horen.
2.3
[getuige 1] , zoon van [gedaagde] , heeft - kort weergegeven - verklaard regelmatig en op verschillende tijdstippen bij zijn vader thuis te komen en dat de woning een bewoonde indruk maakt: “
het is daar zoals bij iedereen thuis. Ik kan daar gewoon koffie drinken als ik er om vraag.”
Zoon [getuige 3] heeft verklaard dat de laatste keer dat hij (toen) bij zijn vader thuis was eind 2018 zal zijn geweest. Daarvoor kwam hij er circa 3 maal per week. Ook deze getuige geeft aan dat de woning een bewoonde indruk maakt. “
Je kan er eten en slapen.
Zoon [getuige 4] heeft verklaard dat hij ongeveer twee maal per maand bij zijn vader thuis komt, meestal ’s avonds. Hij belt vooraf even of zijn vader er is en dan drinken ze samen koffie. Door de staat van de woning, zoals vaat, beddengoed en spullen op tafel, is te zien dat [gedaagde] er ook daadwerkelijk woont, aldus deze getuige.
De drie zoons verklaren voorts allen dat het feit dat [gedaagde] in het gehuurde geen aansluiting op gas, licht en water heeft niet bijzonder is, in die zin dat [gedaagde] daaraan gewend is mede door zijn jeugd. [gedaagde] heeft bovendien jerrycans met water en een butagasfles in de woning, zo verklaren de drie zoons.
2.3.1
Getuige [getuige 2] geeft aan een goede vriend van [gedaagde] te zijn en heeft - kort weergegeven - verklaard in 2014 een aantal weken bij [gedaagde] te hebben gelogeerd [gedaagde] “
woonde daar gewoon en sliep daar in de woning”. [getuige 2] heeft voorts verklaard een paar keer per jaar bij [gedaagde] in de woning te komen. “
Ik heb de indruk dat [gedaagde] in de woning woont. Hij heeft er zijn spullen staan, er staat afwas en bedden. (…) [gedaagde] heeft een butakookstelletje en jerrycans met water en als het donker is steekt hij kaarsen aan.
2.3.2
Getuige [getuige 5] is een voormalig collega van [gedaagde] . Ze hebben wekelijks contact. Hij schat in al sinds 15 jaar circa 4 keer per jaar bij [gedaagde] thuis op bezoek te komen, soms treffen ze elkaar buiten op de stoep en soms binnen. “
De woning van [gedaagde] maakt een bewoonde indruk. Er staat een bed en alles wat in een woning nodig is om te leven.”, aldus getuige [getuige 5] .
2.4
In contra-enquête heeft de bovenbuurvrouw van [gedaagde] , [getuige 6] , - kort weergegeven - het volgende verklaard. Zij woont bijna vier jaar op de eerste verdieping van het pand, direct boven [gedaagde] . [getuige 6] verklaart [gedaagde] niet eerder te hebben gezien en nooit te hebben gehoord. In de woning van [gedaagde] brandt een lampje dat [getuige 6] kan zien als ze bij haar voordeur staat. De lamellen staan altijd half open. Naar aanleiding van een briefje van [gedaagde] dat op de deurmat lag van de gemeenschappelijke opgang voor de bovenwoningen heeft [getuige 6] geprobeerd contact te krijgen met [gedaagde] . “
Dat was voor de kerst van 2018. Ik (…) heb toen een paar maal bij [gedaagde] aangeklopt, maar daar nooit iemand aangetroffen. Ik schat dat ik dat circa vier keer heb geprobeerd, enkele dagen na elkaar.
2.4.1
Getuige [getuige 7] is een bovenbuurman van [gedaagde] en woont op de bovenste verdieping van het pand. [getuige 7] geeft aan dat als hij voor zijn eigen voordeur staat hij op ooghoogte staat van de woonverdieping van [gedaagde] . “
Ik kijk daar dus dagelijks naar binnen. (…) zie ik daar geen verandering in de woning. Zo staat de deur van de woonkamer altijd open en zie ik geen licht. De laatste tijd zie ik af en toe een lichtbron. Ik weet niet waarvan dat afkomstig is. (…) Ik heb [gedaagde] eenmaal gezien. Dat was in november 2018.
2.4.2
Getuige [getuige 8] is vennoot bij het Bureau Veerkracht dat in opdracht van [eisers] onderzoek heeft gedaan naar de bewoning door [gedaagde] van het gehuurde. Getuige [getuige 8] heeft - kort weergegeven - verklaard over zijn werkwijze. Hij geeft aan dat hij in verschillende periodes en op verschillende tijdstippen en dagen heeft geprobeerd een huisbezoek af te leggen aan [gedaagde] , maar dat nooit werd gereageerd op bellen, kloppen op de deur of tikken op de ruiten. Het vooraanzicht van de woning bleef steeds ongewijzigd, aldus getuige [getuige 8] , wel brandt er een lampje in de woning dat aangaat als het donker is.
2.5
Bij antwoordconclusie na enquête heeft [eisers] nog twee aanvullende onderzoeksrapporten van het Bureau Veerkracht overgelegd van 5 september 2019 en van 27 november 2019 betreffende de periode van 28 juli 2019 tot 4 september 2019 respectievelijk van 4 november 2019 tot en met 25 november 2019. Volgens deze rapporten is er in voornoemde periodes op verschillende dagen en tijdstippen in totaal respectievelijk 10 maal en 8 maal getracht om een huisbezoek aan [gedaagde] af te leggen. Er werd door [gedaagde] niet gereageerd op aanbellen en kloppen op de deur.
Tevens heeft [eisers] een e-mail overgelegd van [getuige 6] van 26 november 2019 waarin zij aangeeft dat zij haar huurovereenkomst opzegt.
2.6
Voornoemde verklaringen en aanvullende stukken in onderling verband en samenhang beziend komt de kantonrechter tot de volgende afweging.
Het bewijs aan de zijde van [eisers] is aangevuld door de hiervoor aangehaalde nieuwe onderzoeksrapporten van Bureau Veerkracht en met voornoemde drie getuigenverklaringen. Zowel de aanvullende onderzoeken als deze verklaringen kennen dezelfde teneur: [gedaagde] wordt door zijn directe buren al gedurende meerdere jaren niet (dan wel slechts eenmaal) gezien of gehoord in en rond het gehuurde, hij reageert telkenmale niet op aanbellen / aankloppen op zijn deur en het gehuurde toont van buiten af een verlaten indruk.
Niet valt in te zien dat, anders dan [gedaagde] betoogt, de omstandigheid dat [getuige 6] en [getuige 7] huurders zijn bij [eisers] de conclusie zou rechtvaardigen dat hun verklaringen onbetrouwbaar zijn. Dit geldt te minder voor [getuige 6] die, zo blijkt uit voornoemde e-mail, de huurovereenkomst reeds voor het afleggen van haar getuigenverklaring had opgezegd. De verklaringen zijn bovendien consistent, mede gezien ook de eerdere schriftelijke verklaringen die deze getuigen hebben afgelegd. De enkele omstandigheid dat [getuige 8] opdrachtnemer van [eisers] is rechtvaardigt op zichzelf genomen evenmin de conclusie dat aan zijn getuigenverklaring geen waarde kan worden gehecht. [gedaagde] heeft ook niet aangegeven op welke punten deze verklaring onbetrouwbaar zou zijn. De kantonrechter ziet dan ook geen reden om deze verklaring buiten beschouwing te laten.
2.6.1
Daar staan tegenover de getuigenverklaringen van de drie zoons van [gedaagde] en van de heren [getuige 5] en [getuige 2] . Tijdens het getuigenverhoor hebben de drie zoons van [gedaagde] verklaard dat het gehuurde een bewoonde indruk maakt, dat zij daar - al dan niet regelmatig - op de koffie komen en voorts dat hun vader zich goed kan redden zonder aansluiting op de nutsvoorzieningen. Dat [gedaagde] daadwerkelijk eet, leeft en slaapt in het gehuurde volgt niet zonder meer uit deze verklaringen. Voorts valt op dat de drie zoons in hun eerdere schriftelijke verklaringen, zoals weergeven onder ro. 5.3 in voornoemd tussenvonnis, juist aangeven hoeveel hun vader van huis is - en ook [gedaagde] zelf in deze procedure steeds benadrukt dat hij een drukbezet man is die veel van huis is - , terwijl thans door hen het beeld wordt geschetst dat [gedaagde] juist regelmatig in het gehuurde is. Dit doet afbreuk aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen. Zoals reeds opgemerkt bij voornoemd tussenvonnis is niet denkbeeldig dat vanwege de familieverhouding de zonen zich (al dan niet onbewust) laten beïnvloeden door het partijbelang van [gedaagde] . Om die reden wordt aan deze verklaringen minder waarde gehecht.
2.6.2
Getuige [getuige 2] geeft aan af en toe bij [gedaagde] thuis te komen en de indruk te hebben dat hij daar woont vanwege de spullen die er staan. Voorts heeft hij in 2014 enkele weken in het huis bij [gedaagde] gelogeerd. Dat laatste is in het kader van de bewijsopdracht niet ter zake doende, nu die betrekking heeft op de huidige situatie en niet op de die van inmiddels zes jaar geleden. Getuige [getuige 5] geeft aan zo’n vier keer per jaar bij [gedaagde] thuis te komen op weg naar een vergadering en elkaar dan afwisselend op de stoep of in het gehuurde te ontmoeten. Hij geeft aan dat de woning een bewoonde indruk maakt gelet op de spullen die er staan.
Uit deze verklaringen kan weliswaar worden opgemaakt dat dat [gedaagde] het gehuurde gebruikt in die zin dat hij er af en toe bezoek ontvangt, er afspreekt om van daaruit naar een vergadering te gaan. Uit deze verklaringen volgt echter onvoldoende dat het leven van [gedaagde] zich in hoofdzaak vanuit de woning afspeelt, dat hij het gehuurde alleen verlaat met een bepaald doel en tevens met het plan om, als het doel is bereikt weer terug te keren, kortom dat [gedaagde] zijn hoofdverblijf in het gehuurde houdt.
2.6.3
Uit de bevindingen in de vier onderzoeksrapporten van het Bureau Veerkracht volgt dat in vier periodes vanaf oktober 2018 tot en met november 2019 ten minste 26 maal een vergeefse poging is gedaan om [gedaagde] in zijn woning te bezoeken. Telkens werd niet open gedaan. [gedaagde] geeft bij nadere akte aan dat het mogelijk zo is dat hij de deur niet heeft open gedaan voor het Bureau Veerkracht maar wel thuis was. Op welke momenten hij wel thuis was, waar dat uit zou blijken en vooral ook waarom hij de deur dan niet open deed - hetgeen gezien de inzet van deze procedure overigens moeilijk te begrijpen valt - heeft [gedaagde] echter niet toegelicht, zodat hieraan verder wordt voorbijgegaan.
Gelet op het gebrek aan een teken van leven in het gehuurde, zoals volgt uit voornoemde verklaringen en de onderzoeksrapporten, alsmede het niet aangesloten zijn op de nutsvoorzieningen gedurende jaren, leggen de getuigenverklaringen aan de zijde van [gedaagde] onvoldoende gewicht in de schaal om het voorshands bewezen geachte stelling dat [gedaagde] niet zijn hoofdverblijf in het gehuurde houdt te kunnen ontzenuwen.
2.7
Naar het oordeel van de kantonrechter is [eiser 1] derhalve niet geslaagd in het aan hem opgedragen bewijs, zodat de kantonrechter er vanuit gaat dat [gedaagde] niet zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft. Daarmee handelt hij in strijd met zijn contractuele verplichtingen en deze tekortkoming rechtvaardigt de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde, zoals reeds is overwogen in (ro. 5.7 van) voornoemd tussenvonnis. Deze vorderingen zullen worden toegewezen, waarbij de ontruimingstermijn wordt gesteld op twee weken.
2.8
[eisers] maakt aanspraak op vergoeding van de heraansluitingskosten op gas, licht en water, door hem begroot op € 246,59. [gedaagde] heeft daartegen als verweer gevoerd dat bij aanvang van de huurovereenkomst in 2000 de toenmalig verhuurder, Woning Bedrijf Rotterdam, het gehuurde aanbood zonder aansluitingen op gas en licht. In het gehuurde had daarvoor een wietplantage gezeten en de woning stond op de nominatie om gesloopt te worden, aldus [gedaagde] . [gedaagde] heeft in dit verband gewezen op artikel 6 van de huurovereenkomst met Woning Bedrijf Rotterdam waarin is opgenomen dat de woning minimaal wordt onderhouden, “
d.w.z. wind- en waterdicht” alsmede de overgelegde stukken waaruit volgt dat de gemeente van plan was de onderhavige woning te slopen. Gezien dit gemotiveerde verweer had het op de weg van [eisers] gelegen zijn vordering nader te onderbouwen. Nu hij dit heeft nagelaten zal dit gedeelte van de vordering worden afgewezen. Ten aanzien van de aansluiting op het water heeft [gedaagde] aangegeven dat in 2013/2014 de waterleiding is gesprongen en dat Evides op last van de brandweer de waterleiding heeft afgesloten. [gedaagde] heeft dit vervolgens zo gelaten, zo stelt hij. [eisers] heeft in reactie daarop slecht aangegeven dat [gedaagde] bij hem nimmer heeft geklaagd over lekkage. Nog daargelaten dat in 2013/2014 niet [eisers] jegens maar Woning Bedrijf Rotterdam de verhuurster was, valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat de afsluiting wegens een gesprongen waterleiding en daarmee de thans noodzakelijk kosten van heraansluiting - voor rekening en risico van de huurder zouden moeten komen. Ook de ter zake hiervan gevorderde kosten worden derhalve afgewezen.
2.9
[eisers] maakt aanspraak op vergoeding van de onderzoekskosten van het Bureau Veerkracht. Mede gezien het hiervoor gewogen bewijs is er geen reden om aan te nemen dat er geen sprake is geweest van een gedegen onderzoek, zoals [gedaagde] heeft betoogd. Op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW komen redelijke kosten voor vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eisers] in de gegeven omstandigheden in redelijkheid kunnen besluiten een adviesbureau opdracht te geven om te onderzoeken of [gedaagde] zijn hoofdverblijf in het gehuurde hield. De gevorderde kosten, die zijn onderbouwd en de kantonrechter niet bovenmatig voorkomen, van in totaal € 1.270,75, zullen daarom worden toegewezen. De over de kosten gevorderde wettelijke komt eveneens voor toewijzing in aanmerking.
2.1
[gedaagde] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] begroot op € 640,91 aan verschotten (te weten € 226,- griffierecht, € 99,91 explootkosten en € 315,- getuigentaxen) en € 900,- aan salaris voor de gemachtigde (te weten 5 salarispunten ad € 180,-).

3..De beslissing

De kantonrechter:
 ontbindt de huurovereenkomst tussen [eisers] en [gedaagde] betreffende de woning aan de [adres] ;
 veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de woning te ontruimen en te verlaten met alle personen en of zaken die zich daarin bevinden en de sleutels ter beschikking van [eisers] te stellen;
 veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] tegen kwijting te betalen € 1.270,75, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
 veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eisers] vastgesteld op € 640,91 aan verschotten en € 900,- aan salaris voor de gemachtigde;
 verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
33179