Op 12 februari 2020 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind], geboren in 2003. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [naam kind] verlengd voor de duur van drie maanden. De zaak werd behandeld met gesloten deuren, waarbij de vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: GI) aanwezig was. De moeder van [naam kind] was niet verschenen, maar [naam kind] was voorafgaand aan de zitting telefonisch gehoord.
De GI had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [naam kind] voor een jaar, maar de kinderrechter oordeelde dat er onvoldoende informatie was om een beslissing te nemen voor de gehele duur van het verzoek. De kinderrechter merkte op dat [naam kind] een positieve ontwikkeling doormaakt, maar dat er nog steeds zorgen zijn over haar welzijn. De moeder kan de zorg voor [naam kind] niet aan, en beide partijen accepteren dat thuisplaatsing niet mogelijk is. De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om aanwezig te zijn bij de volgende zitting om toelichting te geven op hun advies.
De kinderrechter heeft de wettelijke criteria uit het Burgerlijk Wetboek (BW) toegepast en geconcludeerd dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [naam kind]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de zaak zal op 18 mei 2020 opnieuw worden behandeld. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.