ECLI:NL:RBROT:2020:4964

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
5 juni 2020
Zaaknummer
C/10/590869 / JE RK 20-345
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van de coronamaatregelen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 mei 2020 uitspraak gedaan over het verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te verlengen. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 2 juni 2020, en de GI verzocht om een verdere verlenging van vier maanden tot 2 oktober 2020. De kinderrechter heeft de zaak telefonisch behandeld, gezien de coronamaatregelen die fysieke zittingen belemmerden.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen bij hun vader wonen en dat de vader goed voor hen zorgt. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, stellende dat de hulpverlening is afgerond en dat de gronden voor ondertoezichtstelling niet langer aanwezig zijn. De vader heeft ook verweer gevoerd en aangegeven dat hij het vertrouwen in de jeugdbescherming heeft verloren, maar dat hij zich zorgen maakt over de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 2].

Na beoordeling van de stukken en de telefonische behandeling, concludeert de kinderrechter dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging meer is voor de minderjarigen. De kinderen willen bij hun vader blijven wonen en de kinderrechter acht de betrokkenheid van de GI niet langer noodzakelijk. Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling wordt afgewezen, omdat niet is voldaan aan het wettelijke criterium van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens: C/10/590869 / JE RK 20-345
datum uitspraak: 19 mei 2020

beschikking

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2004 te [geboorteplaats minderjarige 1] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2007 te [geboorteplaats minderjarige 2] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 20 maart 2020 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de briefrapportage van de GI van 8 mei 2020, ingekomen bij de griffie op 8 mei 2020.
Vanwege het beleid van de Raad voor de rechtspraak om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, zoals dat op 16 maart 2020 op www.rechtspraak.nl is gepubliceerd, heeft er geen fysieke zitting plaatsgevonden.
Op 19 mei 2020 heeft de kinderrechter, in het bijzijn van de griffier, telefonisch gehoord:
- de moeder en haar advocaat mr. R.W. de Gruijl, kantoorhoudende te Rotterdam,
- de vader,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster] .
De kinderrechter is van oordeel dat deze manier van horen – gelet op de huidige uitzonderlijke omstandigheden – op dit moment voldoende is om tot een goed oordeel te komen en zal daarom een beslissing nemen, zonder verdere mondelinge behandeling.
De feitenHet ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wonen bij de vader. [voornaam minderjarige 1] staat ingeschreven op het adres van de vader. [voornaam minderjarige 2] staat ingeschreven op het adres van de moeder.
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te verlengen voor de duur van zes maanden. Bij beschikking van 20 maart 2020 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verlengd tot 2 juni 2020. De beslissing is voor het overige aangehouden.

Het aangehouden verzoek

Thans dient te worden beslist of de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] dient te worden verlengd voor de nog resterende duur van het verzoek, te weten een periode van vier maanden, tot 2 oktober 2020.
De GI heeft het verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. Het gaat goed met [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . De vader zorgt goed voor zijn kinderen. Ook bij de moeder wordt een positieve ontwikkeling gezien. Echter blijft haar houding ambivalent en de hulpverlening komt niet van de grond. Daarnaast weigert de moeder haar handtekening te zetten voor een psychologische behandeling van [voornaam minderjarige 2] . De GI is op dit moment bij het gezin betrokken als neutrale partij om toezicht te houden op de samenwerking tussen de ouders. Daarnaast is betrokkenheid van de GI noodzakelijk om de omgang tussen de moeder en de kinderen te volgen.

De standpunten van de belanghebbenden

De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek. De hulpverlening is inmiddels afgerond. De gronden van een ondertoezichtstelling zijn niet langer aanwezig. Het verbaast de moeder dat er geen verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] bij de vader is verzocht, terwijl de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 2] bij de moeder is. De moeder wil graag dat [voornaam minderjarige 2] bij haar komt wonen, maar zal desgevraagd [voornaam minderjarige 2] niet zomaar ophalen bij de vader.
De vader heeft ook verweer gevoerd tegen het verzoek. De vader heeft het vertrouwen in de jeugdbescherming verloren. De afgelopen jaren is er onvoldoende hulpverlening van de grond gekomen. Het gaat goed met [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij hem thuis. Een ondertoezichtstelling is niet langer nodig. De vader maakt zich wel zorgen over de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 2] . Hij wil graag dat [voornaam minderjarige 2] bij hem blijft wonen en dat daarom de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 2] gewijzigd wordt.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling via de telefoon is gebleken dat er niet langer sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . [voornaam minderjarige 1] woont sinds januari 2019 bij de vader en [voornaam minderjarige 2] is in september 2019 bij de vader geplaatst. De kinderen vinden het fijn bij hun vader en willen daar graag blijven wonen. De vader heeft voor de problematiek van [voornaam minderjarige 2] een particuliere psycholoog ingeschakeld. De behandelingen zijn inmiddels positief afgerond. Op dit moment zijn de zorgen nog gelegen in de omgang tussen de moeder en de kinderen en daarnaast de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 2] . De kinderrechter acht dit onvoldoende grond voor een verlenging van de ondertoezichtstelling. Het is aan de vader om een verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 2] in te dienen. De moeder heeft aangegeven [voornaam minderjarige 2] niet bij de vader op te halen. De kinderrechter vertrouwt erop dat de moeder die toezegging nakomt. De kinderrechter acht betrokkenheid van de GI daarom niet langer noodzakelijk en ziet geen aanleiding om de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te verlengen.
Uit het voorgaande volgt dat niet is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal daarom het verzoek om de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te verlengen voor de duur van vier maanden afwijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het onderhavige verzoek af, voor zover hierop niet eerder is beslist.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2020 door mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.A. Graven als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 28 mei 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.