ECLI:NL:RBROT:2020:4996

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 februari 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
C/10/590780 / JE RK 20-325
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing en afwijzing verzoek uitbreiding omgang in een gezagskwestie

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 februari 2020 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) te vervallen en om een omgangsregeling vast te stellen met haar minderjarige kind. De moeder heeft verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de GI van 29 januari 2020, die de omgang tussen haar en haar kind beperkte, te laten vervallen. De GI had de omgang teruggebracht van eenmaal per week naar eenmaal per maand, wat de moeder als onacceptabel beschouwde. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI de schriftelijke aanwijzing onvoldoende heeft gemotiveerd en dat de relevante belangen van het kind niet zijn afgewogen. De kinderrechter heeft daarom de schriftelijke aanwijzing vervallen verklaard, maar het verzoek van de moeder om de omgangsregeling uit te breiden afgewezen. De kinderrechter oordeelde dat, gezien de aanstaande onderzoeken door de Raad voor de Kinderbescherming naar een gezagsbeëindigende maatregel, het in het belang van het kind is om de bestaande omgangsregeling van eenmaal per twee weken gedurende een half uur te handhaven. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens: C/10/590780 / JE RK 20-325
datum uitspraak: 12 februari 2020

beschikking verzoek vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing

in de zaak van

[naam moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats moeder] ,
betreffende

[naam kind] , geboren op [geboortedatum kind] 2019 te [geboorteplaats kind] ,

hierna te noemen [naam kind] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Zuid-Holland,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Gouda.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoek met bijlagen namens de moeder van 3 februari 2020, ingekomen bij de griffie op 4 februari 2020.
Op 12 februari 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- mr. R.W. de Gruijl, advocaat van de moeder,
- een vertegenwoordigster van de GI, [naam vertegenwoordiger] .
Opgeroepen en niet verschenen is: de moeder.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van 30 juli 2019 is [naam kind] onder toezicht gesteld tot 30 juli 2020,
Bij beschikking van 9 januari 2020 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 30 juli 2020.

De verzoeken en het standpunt van de moeder

De moeder heeft verzocht:
- de schriftelijke aanwijzing van de GI van 29 januari 2020 vervallen te verklaren;
- een omgangsregeling vast te stellen waarbij de moeder en [naam kind] eenmaal per week gedurende twee uren omgang hebben met elkaar.
Namens de moeder zijn de verzoeken ter zitting gehandhaafd en als volgt, in aanvulling op het verzoekschrift, nader toegelicht. De GI heeft de omgang terug gebracht van eenmaal een half uur per twee weken naar eenmaal een half uur per maand. De moeder en de GI verschillen van visie als het gaat om het perspectief van [naam kind] . De GI is van mening dat het perspectief van [naam kind] niet bij de moeder ligt. De moeder is lief voor [naam kind] en houdt van hem. Het is begrijpelijk dat [naam kind] een hechtingsrelatie aan het opbouwen is in het pleeggezin. [naam kind] laat geen kindsignalen zien na de bezoekregeling, dus dat hoeft niet aan de omgang in de weg te staan. Indien de GI vasthoudt aan de bezoekregeling dan heeft de moeder slechts zes uur per jaar omgang met [naam kind] ; dat is heel weinig. De moeder is het hiermee niet eens en wil juist uitbreiding van de bezoekregeling.

Het standpunt van de GI

De GI verzet zich tegen toewijzing van de verzoeken van de moeder. De moeder staat niet achter de plaatsing van [naam kind] . De GI is van mening dat het perspectief van [naam kind] niet bij de moeder ligt. De moeder houdt van [naam kind] , maar kan hem wegens haar verstandelijke beperking niet bieden wat hij nodig heeft. De moeder probeert haar leven op de rails te krijgen. Tot op heden ziet de GI geen verandering in de situatie van de moeder. De GI acht het van belang dat [naam kind] zich goed hecht in het pleeggezin. [naam kind] zelf haalt niks uit de contacten die hij met de moeder heeft. Tijdens de bezoeken zoekt [naam kind] contact met de pleegmoeder; hij speelt met de moeder omdat hij daar gebracht wordt. De GI ziet wel het belang dat de moeder betrokken blijft en enige omgang heeft met [naam kind] . Het is echter verwarrend voor [naam kind] om zijn moeder te zien, terwijl hij op zal groeien in het pleeggezin, zeker als hij ouder wordt. De GI heeft ongeveer twee weken geleden een onderzoek verzocht naar een gezagsbeëindigende maatregel door de Raad voor de kinderbescherming (hierna te noemen de Raad); dat had eigenlijk veel eerder gemoeten.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:265k lid 2 van het burgerlijk wetboek (BW) dient de GI die ter terechtzitting wordt opgeroepen onverwijld na de oproep het gezinsplan en een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling aan de kinderrechter te zenden. De GI heeft verzuimd dit te doen waardoor de kinderrechter weinig informatie over de situatie van [naam kind] heeft.
Voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige kan de GI voor de duur daarvan de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken. De beslissing van de GI geldt als een schriftelijke aanwijzing. Op grond van artikel 1:264 BW kan de kinderrechter op verzoek van een met het gezag belaste ouder een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren. De kinderrechter kan daarbij een zodanige omgangsregeling vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
Een schriftelijke aanwijzing moet worden beschouwd als een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. In dat kader moet de kinderrechter beoordelen of het besluit zorgvuldig tot stand is gekomen, of de relevante belangen kenbaar zijn afgewogen en of het besluit deugdelijk is gemotiveerd.
De GI heeft middels de schriftelijke aanwijzing van 29 januari 2020 de omgangsregeling tussen de moeder en [naam kind] beperkt naar eenmaal per maand gedurende een half uur. De GI heeft daarbij niet gemotiveerd op grond waarvan deze beperking op dat moment in het belang van [naam kind] noodzakelijk was. De relevante belangen zijn niet beschreven. Ter zitting heeft de GI enkel naar voren gebracht dat de omgang beperkt is, omdat [naam kind] volgens de GI niet meer bij de moeder zal gaan wonen. Of de belangen van [naam kind] daarmee gediend zijn, heeft de GI niet kunnen toelichten. Evenmin heeft de GI een onderbouwing gegeven voor het feit dat de omgang wordt teruggebracht, terwijl de Raad nog onderzoek zal doen naar de wenselijkheid van een gezagsbeëindigende maatregel.
De kinderrechter is op grond van vorenstaande van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing onvoldoende is gemotiveerd. De kinderrechter zal de schriftelijke aanwijzing daarom vervallen verklaren.
De kinderrechter zal daarnaast het verzoek van de moeder om de door haar gewenste omgangsregeling vast te stellen, afwijzen. De Raad zal onderzoek gaan doen naar de wenselijkheid van een gezagsbeëindigende maatregel. Afhankelijk van de uitkomst van dit onderzoek zal een daarbij passende omgangsregeling tussen de moeder en [naam kind] moeten worden vastgesteld. Gezien de behoefte van een jong kind aan stabiliteit en continuïteit acht de kinderrechter het niet in het belang van [naam kind] om in afwachting van de uitkomsten van dit onderzoek wijziging te brengen in de omgangsregeling zoals deze was vastgesteld door de GI voorafgaande aan de schriftelijke aanwijzing van 29 januari 2020.
Uit vorenstaande volgt dat de omgang tussen de moeder en [naam kind] ongewijzigd zal blijven, te weten eenmaal per twee weken gedurende een half uur.

De beslissing

De kinderrechter:
verklaart de schriftelijke aanwijzing van 29 januari 2020 vervallen;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek van de moeder tot het uitbreiden van de omgangsregeling.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van P. Thakoerdat als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beslissing is vastgesteld op 12 maart 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.