ECLI:NL:RBROT:2020:4997

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
C/10/589366 / JE RK 20-57 (A)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming van voogdij voor minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 februari 2020 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over de minderjarigen [naam kind 1] en [naam kind 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 8 januari 2020 een verzoekschrift ingediend om het gezag van de ouders te beëindigen en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering als voogd aan te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen sinds 14 mei 2017 in pleeggezinnen verblijven en dat de ouders niet in staat zijn om de zorg en opvoeding voor hen te dragen. De moeder is moeilijk bereikbaar en de vader, hoewel betrokken, kan de zorg niet op zich nemen vanwege zijn beperkingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ontwikkeling van de kinderen ernstig wordt bedreigd en dat er behoefte is aan duidelijkheid over hun toekomst. De rechtbank heeft het verzoek van de Raad toegewezen en het ouderlijk gezag beëindigd, waarbij de GI als voogd is benoemd. De ouders behouden hun recht op omgang met de kinderen, en de rechtbank heeft benadrukt dat de voogdij moet bijdragen aan het contact tussen de kinderen en hun ouders.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/589366 / JE RK 20-57 (A)
datum uitspraak: 13 februari 2020

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind 1] , geboren op [geboortedatum kind 1] 2014 te [geboorteplaats kind 1] ,

hierna te noemen [naam kind 1] ,
[naam kind 2], geboren op [geboortedatum kind 2] 2016 te [geboorteplaats kind 2] ,
hierna te noemen [naam kind 2]
.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam,

[naam moeder] , hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader], hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] ,

[naam pleegouders 1] ,

hierna te noemen de pleegouders van [naam kind 1] , wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[naam pleegouders 2] ,

hierna te noemen de pleegouders van [naam kind 2] , wonende te [woonplaats pleegouders 2] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 8 januari 2020, ingekomen bij de griffie op 9 januari 2020.
- de vader,
- de pleegouders van [naam kind 1] ,
- de pleegouders van [naam kind 2] ,
- een vertegenwoordigster van de Raad, [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een vertegenwoordigster van de GI, [naam vertegenwoordigster 2] .
Opgeroepen en niet verschenen is: de moeder.

De feitenHet ouderlijk gezag over [naam kind 2] en [naam kind 1] wordt uitgeoefend door de ouders.

Bij beschikking van de kinderrechter van 14 november 2014 is de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] uitgesproken.
Bij beschikking van de kinderrechter van 12 mei 2016 is de ondertoezichtstelling van [naam kind 2] uitgesproken.
Sinds 14 mei 2017 zijn [naam kind 2] en [naam kind 1] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst.
Sinds mei 2017 verblijven [naam kind 2] en [naam kind 1] in hun huidige, perspectief biedende pleeggezinnen.
Deze maatregelen duren nog steeds voort.
De GI heeft zich bij brief van 10 mei 2019 bereid verklaard om de voogdij over de minderjarigen te aanvaarden.

Het verzoek

De Raad heeft verzocht het gezag van de ouders te beëindigen en heeft geadviseerd de GI tot voogd over [naam kind 2] en [naam kind 1] te benoemen.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Het is duidelijk dat [naam kind 1] en [naam kind 2] niet bij één van beide ouders, maar in hun pleeggezin verder zullen opgroeien. De kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid. Er zijn zorgen over de moeder. De moeder is niet goed aanspreekbaar en is regelmatig niet op bezoeken aanwezig. De vader komt wel naar alle bezoeken en ziet de kinderen regelmatig. Desondanks is ook hij niet in staat de dagelijkse verzorging en opvoeding over de kinderen te dragen. Een beëindiging van het gezag van de ouders is passend in deze situatie. De Raad adviseert de voogdij bij de GI te leggen, aangezien de GI een neutrale partij is.

De standpunten

De GI heeft zich ter zitting aangesloten bij het verzoek van de Raad. De vader is altijd betrokken bij de kinderen, maar gelet op zijn beperking is het niet haalbaar dat hij de zorg en opvoeding van de kinderen op zich neemt. De moeder is erg moeilijk te bereiken. Dit zorgt onder andere voor problemen wanneer er een handtekening moet worden gezet. Ook het feit dat de moeder niet meer in Nederland staat ingeschreven (ook al woont zij er wel), zorgt voor problemen. De bezoeken met de vader blijven onveranderd. Of uitbreiding van de duur van de bezoeken met de vader mogelijk is, zal worden onderzocht.
De vader is het eens met het verzoek. De vader begrijpt de zorgen van de Raad en de GI. Hij kan zelf niet voor de kinderen zorgen en weet dat de kinderen bij hun pleegouders op een goede, stabiele plek verblijven. De vader wil zijn bezoekmomenten met de kinderen behouden en, indien mogelijk, in duur uitbreiden. Hij heeft goed contact met de pleegouders.
De pleegouders van [naam kind 2] zijn het eens met het verzoek. [naam kind 2] ontwikkelt zich goed bij hen. Het is voor [naam kind 2] van belang dat hij duidelijkheid heeft over waar hij opgroeit. [naam kind 2] geniet van de bezoeken met de vader. Het contact met de moeder verloopt minder goed. [naam kind 2] heeft ook goed contact met de pleegouders van [naam kind 1] .
De pleegouders van [naam kind 1] zijn het eens met het verzoek. Met [naam kind 1] gaat het erg goed.

De beoordeling

De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [naam kind 1] en [naam kind 2] al lange tijd bij hun pleegouders wonen en dat zij zich daar goed ontwikkelen en hechten. De aanvaardbare termijn voor de kinderen om in onzekerheid te verkeren over hun perspectief is verstreken. De kinderen hebben behoefte aan en recht op duidelijkheid over waar zij verder zullen opgroeien. Het is van belang dat [naam kind 1] en [naam kind 2] hun stabiele en veilige opvoedsituatie behouden. Het langer laten voortduren van de onzekerheid, zou schadelijk voor hen zijn. De ouders zijn geen van beide in staat de zorg en opvoeding voor [naam kind 1] en/of [naam kind 2] te dragen. De vader zou dat graag willen, maar beseft dat hij daartoe niet in staat is. Er wordt niet meer gewerkt aan een thuisplaatsing bij een van de ouders, waardoor een gezagsbeëindiging de meest passende maatregel is. De rechtbank is daarom van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen.
De rechtbank benadrukt dat de ouders hun recht op omgang met en informatie over de kinderen onverkort behouden. De omgang tussen de vader en de kinderen verloopt goed; het is belangrijk dat dat in stand blijft.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over [naam kind 2] en [naam kind 1] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over hen te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt. De voorgestelde voogdes, de GI, heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De belanghebbenden kunnen zich daarin vinden. De rechtbank is van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij, mede opdat de GI vorm kan geven aan het contact tussen de kinderen en de ouders én tussen de kinderen onderling.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276 lid 1 van het BW worden de ouders van wie het gezag is beëindigd, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan hun opvolger in dit bewind, ervan uitgaande dat zij het bewind voerden over het vermogen van de minderjarigen.

De beslissingDe rechtbank:

beëindigt het ouderlijk gezag van
[naam moeder], geboren op [geboortedatum moeder] te [geboorteplaats moeder] , en
[naam vader], geboren op [geboortedatum vader] te [geboorteplaats vader] , over [naam kind 2] en [naam kind 1] ;
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarigen de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering;
veroordeelt de moeder en de vader aan de voogdes rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [naam kind 2] en [naam kind 1] te doen;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2020 door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 12 maart 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.