ECLI:NL:RBROT:2020:4998

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
C/10/589366 / JE RK 20-57 (B)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming van voogdij voor minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 februari 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar dochter, geboren op [geboortedatum kind] 2017. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering als voogd aan te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van haar dochter te dragen, wat blijkt uit haar afwezigheid bij bezoeken en het gebrek aan betrokkenheid bij de opvoeding van het kind. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de ontwikkeling van het kind is om het gezag te beëindigen en de GI als voogd aan te stellen, zodat er duidelijkheid en stabiliteit voor het kind kan worden gecreëerd. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 12 maart 2020. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/589366 / JE RK 20-57 (B)
datum uitspraak: 13 februari 2020

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam.
betreffende

[naam kind] ,

geboren op [geboortedatum kind] 2017 te [geboorteplaats kind] ,

hierna te noemen [naam kind] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam,

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woponplaats moeder] ,

[naam pleegouders] ,

hierna te noemen de pleegouders, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 8 januari 2020, ingekomen bij de griffie op 9 januari 2020.
Op 13 februari 2020 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- de pleegouders,
- een vertegenwoordigster van de Raad, [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een vertegenwoordigster van de GI, [naam vertegenwoordigster 2] .
Opgeroepen en niet verschenen is: de moeder.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van de kinderrechter van 31 oktober 2017 is, na een voorlopige ondertoezichtstelling, de ondertoezichtstelling van [naam kind] uitgesproken.
Op [geboortedatum kind] 2017 is [naam kind] , op de dag van haar geboorte, met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst en zij verblijft sindsdien bij het huidige, perspectief biedende pleeggezin.
Deze maatregelen duren nog steeds voort.
De GI heeft zich bij brief van 10 mei 2019 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

Het verzoek

De Raad heeft verzocht het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogd over [naam kind] te benoemen.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Er zijn zorgen over de moeder. De moeder is niet goed aanspreekbaar en komt nauwelijks nog naar bezoeken met [naam kind] . Een beëindiging van het gezag van de ouders is passend in deze situatie. De Raad adviseert de voogdij bij de GI te leggen, aangezien de GI een neutrale partij is.

De standpunten

De GI heeft zich ter zitting aangesloten bij het verzoek van de Raad. [naam kind] ontwikkelt zich goed bij de pleegouders. De moeder is erg moeilijk te bereiken. Dit zorgt onder andere voor problemen wanneer er een handtekening moet worden gezet. Ook het feit dat de moeder niet meer in Nederland staat ingeschreven (ook al woont zij hier wel), zorgt voor problemen. De moeder gaat niet meer naar bezoeken met [naam kind] . De GI heeft de moeder zo veel als mogelijk betrokken bij [naam kind] , maar is hier recent mee gestopt omdat de moeder niet te bereiken is en niet betrokken is bij de opvoeding van [naam kind] . [naam kind] was erkend door [naam] , maar dit is inmiddels teruggedraaid.
De pleegouders zijn het eens met het verzoek. De moeder heeft [naam kind] voor het laatst in december 2019 gezien toen zij meekwam met de vader van haar andere twee kinderen. In februari 2019 is de moeder voor het laatst zelfstandig op bezoek geweest. De pleegouders sturen de moeder maandelijks een mail met informatie over de ontwikkelingen over [naam kind] , maar de moeder reageert hier nooit op. Gelet op de recente ontwikkeling met de vader hebben de pleegouders de voorkeur dat de voogdij bij de GI komt te liggen.

De beoordeling

De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de moeder, ondanks meerdere pogingen vanuit de GI en de pleegouders, niet of nauwelijks nog betrokken is bij (de opvoeding van) [naam kind] . De moeder heeft gedurende de ondertoezichtstelling onvoldoende verbetering laten zien om de opvoeding en verzorging van [naam kind] op zich te nemen. [naam kind] verblijft sinds haar geboorte bij de pleegouders. Zij hecht zich aan de pleegouders en ontwikkelt zich goed bij hen. De aanvaardbare termijn voor [naam kind] om in onzekerheid te verkeren over haar perspectief is verstreken; zij heeft behoefte aan en recht op duidelijkheid over haar perspectief. Het is van belang dat [naam kind] bij de pleegouders, die haar vanaf haar geboorte verzorgen, kan blijven en dat zij daar verder kan opgroeien. Er wordt niet meer gewerkt aan een thuisplaatsing bij de moeder, waardoor een gezagsbeëindiging de meest passende maatregel is. De rechtbank is daarom van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder toewijzen.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over [naam kind] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over haar te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt. De voorgestelde voogdes heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank is van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij, opdat de GI vorm kan geven aan het contact tussen [naam kind] en de moeder én tussen de kinderen onderling.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276 lid 1 van het BW worden de ouders van wie het gezag is beëindigd, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan hun opvolger in dit bewind, ervan uitgaande dat zij het bewind voerden over het vermogen van de minderjarigen.

De beslissingDe rechtbank:

beëindigt het ouderlijk gezag van
[naam moeder], geboren op [geboortedatum moeder] te [geboorteplaats moeder] , over [naam kind] ;
benoemt tot voogdes over [naam kind] de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering;
veroordeelt de moeder aan de voogdes rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [naam kind] te doen;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2020 door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 12 maart 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.