ECLI:NL:RBROT:2020:5006

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
C/10/594872 / JE RK 20-1004
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezinsveiligheid en criminele betrokkenheid van ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter op 26 mei 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2], die in een pleeggezin verblijven. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder, die het ouderlijk gezag uitoefent, niet in staat is gebleken om duurzaam het contact met de vader te verbreken, die zich in een crimineel milieu bevindt. Dit heeft geleid tot ernstige zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 10 december 2020, in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. De moeder heeft verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling gedeeltelijk te laten vervallen, maar dit verzoek is afgewezen. De kinderrechter heeft benadrukt dat de moeder verantwoordelijk is voor het aanvaarden van hulp en het open communiceren over veiligheidsrisico's. De beslissing is genomen in het kader van de huidige coronamaatregelen, waarbij geen fysieke zitting heeft plaatsgevonden, maar de betrokkenen telefonisch zijn gehoord.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/594872 / JE RK 20-1004 en C/10/594995 / JE-RK 20-1039
datum uitspraak: 26 mei 2020
beschikking op het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing en het verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing
in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,

en
met betrekking tot
[naam moeder], hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,
[naam minderjarige 1], geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2012 te [geboorteplaats minderjarige 1] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2014 te [geboorteplaats minderjarige 2] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als informant aan:

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 10 april 2020, ingekomen bij de griffie op 14 april 2020;
- het verzoekschrift met bijlagen van de moeder van 15 april 2020;
- de nagekomen producties van de moeder, ingekomen bij de griffie op 26 mei 2020.
Vanwege het beleid van de Raad voor de rechtspraak om verspreiding van het COVID-19
virus tegen te gaan, zoals dat sinds 16 maart 2020 op www.rechtspraak.nl is gepubliceerd,
heeft er geen fysieke zitting plaatsgevonden. Gelet hierop heeft de kinderrechter op 26 mei
2020 de volgende personen tegelijkertijd telefonisch gehoord:
- de moeder, bijgestaan door advocaat mr. P.P.R. Buchele;
- de vader;
- een tweetal vertegenwoordigers van de GI, dhr. [naam vertegenwoordiger] en mw. [naam vertegenwoordigster] .
De kinderrechter is van oordeel dat deze manier van horen – gelet op de huidige
uitzonderlijke omstandigheden – in deze zaak voldoende is om tot een goed oordeel te
kunnen komen en een beslissing te kunnen nemen, zonder verdere mondelinge behandeling.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verblijven in een pleeggezin.
Bij beschikking van 10 december 2019 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verlengd tot 10 december 2020. De kinderrechter heeft bij beschikking van 10 december 2019 ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 10 juni 2020.
De GI heeft op 26 maart 2020 een schriftelijke aanwijzing (hierna: SA) gegeven. Hierin is het volgende opgenomen:
Er zijn eens per twee weken belmomenten met de moeder en de kinderen die onder begeleiding en op luidspreker plaatsvinden. De moeder heeft aangegeven deze gesprekken op te nemen. Hiervoor heeft de moeder geen toestemming gevraagd en deze wordt ook niet gegeven. Voorwaarden van de belcontacten zijn dat de moeder geen vragen stelt die kunnen herleiden naar de verblijfplaats van de kinderen, die belastend zijn voor de kinderen (dus geen volwassenzaken) of vragen over het al dan niet missen van de moeder. De kinderen zijn leidend en als zij geen belcontact willen, zal dat ook niet plaatsvinden. Zij zullen hier niet toe gedwongen worden, maar wel gemotiveerd.
Er zullen eens per ongeveer vier weken begeleide omgang plaatsvinden tussen de moeder en de kinderen. De dreigingsinschatting (DI) is voor de GI leidend in hoe de GI deze contacten, zo ook alle contacten met moeder, vormgeven. Als de DI verandert, zal de GI conform deze DI nieuwe afspraken maken.
De moeder stelt samen met haar advocaat een document op, waarin staat hoe de moeder duurzaam het contact tussen haar en de vader verbreekt en welke afspraken zij als ouders hierover met elkaar hebben gemaakt.
De moeder heeft gesprekken met project STERK, dat de moeder kan ondersteunen en begeleiden bij de moeilijkheden die de moeder ondervindt bij het breken van contacten in het criminele circuit.
De GI ontvangt op geen enkele manier nog meldingen over contacten tussen de moeder en de vader.
Tevens wordt de moeder dwingend geadviseerd om mee te werken met een persoonlijkheidsonderzoek zodat de GI zicht krijgt op haar (on)mogelijkheden als ouder en waar mogelijk nog hulp ingezet dient te worden.
Tot slot wordt de moeder verzocht om open naar de GI te zijn over alles wat te maken heeft met de veiligheid en de ontwikkeling van de kinderen.

Het verzoek van de GI

De GI heeft verzocht de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
(zaaknummer: C/10/594872 / JE RK 20-1004)

Het verzoek van de moeder

De moeder heeft verzocht om de SA gedeeltelijk vervallen te verklaren en een zodanige regeling voor de belmomenten en de omgangsmomenten vast te stellen in het belang van de kinderen, alsmede te bepalen dat documenten voortaan worden opgesteld in samenwerking met de GI.
(zaaknummer: C/10/594995 / JE-RK 20-1039)

Het standpunt van de GI

Ten aanzien van het verzoek van de GI (C/10/594872 / JE RK 20-1004)De GI heeft ter zitting het verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. Om de kinderen in veiligheid te stellen is het noodzakelijk dat de moeder duurzaam het contact verbreekt met de vader. Hoewel de moeder hiervoor een plan heeft opgesteld, blijft zij veelvuldig contact houden met de vader zonder de GI hierover in te lichten. De moeder meermaals gesignaleerd in het huis van de vader, waarvan de GI is op de hoogte gesteld door het Openbaar Ministerie. De directe omgeving van de moeder bevindt zich in de georganiseerde misdaad, maar de moeder ontkent dat zij iets weet over het criminele verleden van de vader. Daarnaast heeft de moeder vaker aangeven dat zij hulp wil, terwijl zij deze vervolgens niet aanvaardt en zegt geen hulpvraag te hebben. De moeder is erg onbetrouwbaar gebleken in de uitspraken die zij doet en zij maakt keuzes die niet in het belang van de kinderen zijn. Er zijn daarom nog steeds grote zorgen over de veiligheid van de kinderen. De kinderen verblijven in een pleeggezin, waar zij het na omstandigheden goed doen. [voornaam minderjarige 1] heeft extra hulp en ondersteuning nodig, omdat hij achterloopt in zijn sociaal emotionele ontwikkeling. De GI ziet momenteel geen basis om de kinderen te plaatsen bij de vriendin van de moeder, hetgeen door de moeder wordt verzocht. De onbetrouwbaarheid van de moeder speelt daarbij een grote rol. De moeder moet eerst een eigen traject doorlopen waarin zij aantoont structureel het contact met de vader te kunnen verbreken. Op dit moment acht de GI een netwerkplaatsing niet in het belang van de kinderen. De GI heeft verder aangegeven dat de moeder sinds deze week geen woonruimte meer heeft en niet bekend is waar zij op dit moment verblijft. Onlangs is besloten dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de moeder ligt. De GI gaat daarom een verzoek indienen bij de Raad voor de Kinderbescherming om onderzoek te doen naar een gezagsbeëindigende maatregel.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder (C/10/594995 / JE-RK 20-1039)Op het verzoek van de moeder heeft de GI ter zitting de volgende reactie gegeven. Een omgangsregeling met een hogere frequentie van de bezoeken dan eens per vier weken is niet passend en niet in het belang van de kinderen. Vanwege het voorkomen van de verspreiding van het coronavirus (Covid 19) vinden de contacten nu plaats door middel van een videoverbinding. Omdat bij een videoverbinding de verblijfplaats van de kinderen kan worden achterhaald, is de GI terughoudend in videobellen. De GI begrijpt de wens van de moeder om meer met de kinderen te bellen, maar gezien wordt dat de kinderen een belmoment met de moeder erg belastend vinden. De moeder huilt veel tijdens contactmomenten en dat heeft invloed op het gedrag van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Gezien wordt dat zij na een belmoment onrustig zijn. Er zal hulpverlening worden ingezet om de belmomenten prettiger te laten verlopen. Als dat lukt, dan zal de frequentie van de belmomenten verhoogd worden. Het is op dit moment nog niet mogelijk om de fysieke omgangsmomenten weer op te starten. Er moeten namelijk veel veiligheidsmaatregelen getroffen worden op het politiebureau om een omgangsmoment veilig te laten plaatsvinden. Ook moeten hierbij medewerkers van de politie aanwezig zijn. De politie heeft hiervoor op dit moment onvoldoende mankracht. Zodra er ruimte is bij de politie, zullen de omgangsmomenten plaatsvinden. Verder heeft de GI aangegeven dat het plan van aanpak een plan moet zijn waar de moeder achter staat. De GI wil daarom dat het plan wordt opgesteld door de moeder zelf en haar advocaat. De GI is altijd bereid om mee te denken. De GI heeft al een gesprek gehad met de moeder en haar advocaat over het plan, waarbij de GI aanvullingen heeft gedaan op het plan.

Het standpunt van belanghebbenden

Ten aanzien van het verzoek van de GI (C/10/594872 / JE RK 20-1004)Door en namens de moeder is ten aanzien van het verzoek van de GI ter zitting het volgende aangevoerd. De moeder heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt en reflecterend vermogen ontwikkeld. Zij erkent hierdoor steeds meer haar fouten. De moeder is gewezen op het dreigingsrisico en beseft steeds meer wat er nodig is om zichzelf in veiligheid te stellen. De moeder krijgt echter onvoldoende hulp bij het duurzaam verbreken van het contact met de vader. De GI heeft aangegeven alleen wat voor de moeder te kunnen doen als zij het contact met de vader verbreekt. Een enkel telefoongesprek in het kader van het traject STERK is echter voor haar onvoldoende om het contact met de vader te kunnen verbreken. De moeder heeft hierbij meer begeleiding nodig. Het zou ook helpen als de moeder nu al op een geheim adres wordt geplaatst. De moeder begrijpt dat de kinderen nu niet naar huis kunnen. Daarnaast moet de moeder haar woning verlaten en is het nog niet bekend waar zij heen gaat. In de tussentijd wil de moeder de mogelijkheden voor een netwerkplaatsing onderzocht hebben. De vriendin van de moeder is bereid om het gezin op te vangen en medewerking te verlenen aan onderzoeken. De moeder is ervan overtuigd dat zij het contact met de vader kan verbreken. Zeker nu de moeder bekend is geworden dat er een onderzoek komt naar gezagsbeëindiging, heeft zij de knop omgezet en is zij nu bereid alles te doen voor de kinderen.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder (C/10/594995 / JE-RK 20-103)
Het verzoek van de moeder is ter zitting door en namens de moeder als volgt toegelicht. De moeder wenst punten 1 en 2 van de SA vervallen te laten verklaren, omdat zij de frequentie van de bel- en omgangsmomenten veel te beperkt vindt. De omgangsmomenten zijn afhankelijk van alle veiligheidsmaatregelen die getroffen moeten worden. De moeder is van mening dat er juist daarom gecompenseerd moet worden door de frequente van de belmomenten te verhogen. Als de politie niet voldoende menskracht heeft, waardoor de omgangsmomenten niet kunnen plaatsvinden, moeten er alternatieven worden onderzocht, zoals videobellen of omgang op neutrale locaties. De moeder is dol op haar kinderen en gaat elke dag kapot van verdriet. De moeder en de kinderen hebben elkaar nu al lange tijd niet meer gezien. Dit is niet in het belang van de kinderen. Namens de moeder is verder aangevoerd dat de GI geen format heeft vertrekt voor het opstellen van een plan van aanpak. Daarnaast is de advocaat van de moeder van mening dat de moeder het plan en andere documenten voortaan moet opstellen met de GI, omdat de samenwerking tussen de moeder en de GI belangrijker is. Bovendien ontbreekt een wettelijke grondslag om in de SA een opdracht voor de advocaat op te leggen. De moeder wenst daarom ook punt 3 van de SA gedeeltelijk vervallen te laten verklaren.

De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek van de GI (C/10/594872 / JE RK 20-1004)
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De zorgen zijn gelegen in hun opvoedomgeving. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zijn jarenlang getuige en daardoor ook slachtoffer geweest van huiselijk geweld binnen het gezin. Daarnaast begeeft de vader zich in een zwaar crimineel milieu, dat levensbedreigende situaties tot gevolg heeft (gehad). In september 2019 heeft er een schietincident plaatsgevonden, waarbij op de vader en moeder is geschoten. Sindsdien zijn [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] uit huis geplaatst en verblijven zij in een pleeggezin op een geheim adres.
Het is zeer zorgelijk dat de moeder het incident en de zorgen in de thuissituatie niet goed lijkt te kunnen inschatten. In februari 2020 heeft er een overleg tussen de moeder, haar advocaat, het OM en het CCB (in het kader bewaken en beveiligen van de politie) plaatsgevonden, waarbij duidelijk is geworden wat de dreigingsinschatting is en wat de moeder kan doen om zichzelf en [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in veiligheid te stellen. Hoewel de moeder hierna inzicht leek te hebben gekregen in de problemen en zich bereid heeft verklaard mee te werken aan de veiligheidsafspraken, is zij onbetrouwbaar in haar uitspraken gebleken en is het haar tot op heden niet gelukt om in het belang van de kinderen weg te gaan bij de vader en het contact met hem duurzaam te verbreken. Dit is zeer zorgelijk, omdat de veiligheid van de kinderen daarmee in het gedrang komt. Het kan zijn dat de moeder meer hulp nodig heeft bij het verbreken van het contact met de vader. Hier staat tegenover dat zij in het verleden zeer ambivalent is gebleken in het aanvaarden van hulp.
Met inachtneming van voornoemde zorgen - en nog afgezien van het feit dat de moeder geen huisvesting meer heeft - is de kinderrechter van oordeel dat een verlenging van de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verblijven in een pleeggezin waar zij de rust, stabiliteit en veiligheid krijgen die zij nodig hebben. Hoewel de GI voornemens is om een verzoek bij de Raad voor de Kinderbescherming in te dienen tot een onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel, acht de kinderrechter het van zeer groot belang dat al het mogelijke wordt gedaan om de band tussen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en de moeder in stand te houden. Zodra de moeder heeft aangetoond dat zij duurzaam het contact met de vader heeft verbroken en de dreigingsinschatting minder is geworden, dient de GI - overeenkomstig de wens van de moeder - te bezien of een mogelijke netwerkplaatsing van de kinderen, te weten bij een vriendin van de moeder, kan worden onderzocht.
Al met al ziet de kinderrechter op dit moment geen mogelijkheden om [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] terug te plaatsen bij de moeder. Het is positief dat de moeder bereid is om mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek, zodat er passende hulpverlening kan worden ingezet. De kinderrechter overweegt hierbij dat de moeder verantwoordelijk is in het aanvaarden van de hulp en het spelen van open kaart naar de GI over aspecten die te maken hebben met de benodigde hulp maar vooral ook over mogelijke veiligheidsrisico’s, waaronder het hebben van contact met de vader.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijk criterium, zoals genoemd in artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder (C/10/594995 / JE-RK 20-1039)
Op grond van artikel 1:265f, eerste lid, BW kan de gecertificeerde instelling, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken voor de duur van de uithuisplaatsing. Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel heeft de beslissing van de gecertificeerde instelling te gelden als een schriftelijke aanwijzing in de zin van artikel 1:263 BW.
De kinderrechter kan op grond van artikel 1:265f, tweede lid, BW juncto artikel 1:264, eerste lid, BW een dergelijke schriftelijke aanwijzing op verzoek van een met het gezag belaste ouder geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. De kinderrechter overweegt als volgt.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat het de moeder tot op heden niet is gelukt om zich te houden aan de veiligheidsafspraken, inhoudende het duurzaam verbreken van het contact met de vader en zijn criminele netwerk. Hierdoor is de dreigingsinschatting voor zowel de moeder en de kinderen ongewijzigd en verblijven [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] op een geheim adres. Om de veiligheid van de kinderen te waarborgen, heeft de GI op 26 maart 2020 een SA gegeven, waarin de contactmomenten tussen de moeder en [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zijn beperkt. Daarnaast is in de SA opgetekend dat de moeder een plan moet opstellen voor het duurzaam verbreken van het contact met de vader. Deze aanwijzing acht de kinderrechter in het belang van de veiligheid en ontwikkeling van de [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .
Gelet op de zorgen over de veiligheid, is de kinderrechter met de GI van oordeel dat een uitbreiding van de bel- en omgangsmomenten - al dan niet via een videoverbinding -, zoals is verzocht door de moeder, op dit moment niet aan de orde is. Het is van belang dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] op een veilige en verantwoorde wijze contact kunnen onderhouden met de moeder. Vanwege de vele veiligheidsmaatregelen die door de politie getroffen moeten worden voor een omgangsmoment en de politie momenteel onvoldoende menskracht heeft, is fysiek contact tussen de kinderen en de moeder nog niet mogelijk. De kinderrechter begrijpt de wens van de moeder om deze beperking te compenseren met videocontacten. De kinderrechter is met de GI van oordeel dat het risico dat de verblijfplaats van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] kan worden achterhaald bij een videoverbinding te groot is en daardoor niet in het belang is van de kinderen. Om deze reden zijn de videocontacten met allerlei veiligheidswaarborgen omgeven en is de frequentie daarvan niet hoog. De kinderrechter begrijpt en onderschrijft de noodzaak hiervoor. Evenmin acht de kinderrechter een uitbreiding van de belmomenten aan de orde, omdat dit niet in het belang is van de [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Zij worden tijdens belmomenten zeer belast met de heftige emoties van de moeder en dat heeft een negatieve invloed op hun gedrag. De GI zal hulpverlening in gaan zetten om de contacten positiever te laten verlopen. Deze hulpverlening moet worden afgewacht alvorens een mogelijke uitbreiding van de belmomenten kan plaatsvinden. De kinderrechter zal daarom het verzoek van de moeder om punten 1 en 2 van de SA vervallen te verklaren, afwijzen.
Betreffende het verzoek van de moeder om het document (plan) dat tot een duurzame breuk met de vader moet leiden voortaan in samenwerking met de GI op te stellen in plaats van de advocaat, onderschrijft de kinderrechter de onderbouwing van de GI hiervoor. Het is de taak en de verantwoordelijkheid van de moeder om een dergelijk plan op te stellen, omdat het immers een plan moet zijn waar de moeder volledig achter moet staan, gemotiveerd voor moet zijn en waar zij zich aan dient te houden. Zoals reeds is gebleken heeft de moeder hierbij de mogelijkheid om de GI om hulp en advies te vragen. Desondanks is de kinderrechter met de moeder van oordeel dat het (impliciet) in dit verband opleggen van een taak aan de advocaat te verstrekkend is en niet berust op een juridische grondslag. De kinderrechter zal daarom punt 3 van de SA gedeeltelijk vervallen verklaren.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 10 december 2020;
verklaart de schriftelijke aanwijzing van 26 maart 2020 gedeeltelijk vervallen ten aanzien van punt 3, met dien verstande dat onder punt 3 de woorden ‘samen met uw advocaat’ komen te vervallen;
wijst af het anders of meer verzochte;
verklaart deze beschikking ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2020 door mr. A. Verweij, kinderrechter, in tegenwoordigheid van E.M.P. van de Kamp als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 4 juni 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.