In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van drie minderjarige kinderen, [voornaam minderjarige 1], [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3]. De zaak werd behandeld in het kader van de Corona-maatregelen, waardoor er geen fysieke zitting plaatsvond. De minderjarigen zijn telefonisch gehoord, evenals hun moeder en een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI). De moeder, die de Somalische taal spreekt, werd bijgestaan door een beëdigde tolk.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat er zorgen zijn over de opvoedsituatie. De GI heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] in een pleegzorgvoorziening. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van een jaar, maar het verzoek tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] afgewezen. De kinderrechter oordeelde dat de GI onvoldoende onderbouwing had gegeven voor de noodzaak van uithuisplaatsing, ondanks de zorgelijke situatie van de minderjarige.
De kinderrechter benadrukte het belang van samenwerking tussen de moeder en de GI en de noodzaak van intensievere ondersteuning voor het gezin. De beslissing werd mondeling gegeven en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden.