ECLI:NL:RBROT:2020:5019

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
C/10/594385 / JE RK 20-930
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van zorgproblematiek

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 juni 2020 een beschikking gegeven inzake de uithuisplaatsing van de minderjarige [naam kind], geboren in 2008. De zaak werd behandeld in het kader van een verzoek van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI), die op 2 april 2020 een verzoekschrift indiende voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] bij de vader. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de minderjarige, de moeder, de vader en een vertegenwoordigster van de GI aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [naam kind], die lijdt aan ADHD en PDD-NOS. De minderjarige woont bij de moeder, maar er zijn zorgen over de opvoedingssituatie, waaronder ongezond eetgedrag, langdurig schoolverzuim en het niet nakomen van afspraken door de moeder met hulpverleners. Zowel de moeder als de vader steunen het verzoek van de GI, waarbij de vader heeft aangegeven bereid te zijn om de zorg voor [naam kind] op zich te nemen, mits hij daarbij hulp krijgt.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de uithuisplaatsing bij de vader noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [naam kind]. De machtiging tot uithuisplaatsing is verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 3 januari 2021. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. J. van Driel, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. W. Graven als griffier.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/594385 / JE RK 20-930
datum uitspraak: 2 juni 2020

beschikking uithuisplaatsing

in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam,
betreffende

[naam kind] ,

geboren op [geboortedatum kind] 2008 te [geboorteplaats kind] , hierna te noemen [naam kind] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 2 april 2020, ingekomen bij de griffie op 3 april 2020.
Op 2 juni 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de minderjarige [naam kind] , die voorafgaand aan de zitting apart is gehoord,
- de moeder,
- de vader,
- een vertegenwoordigster van de GI, [naam vertegenwoordigster] .

De feitenHet ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de ouders.

[naam kind] woont bij de moeder.
Bij beschikking van 3 januari 2020 is [naam kind] onder toezicht gesteld tot 3 januari 2021.

Het verzoek

De GI heeft een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] bij de vader verzocht voor de duur van twaalf maanden.
De GI heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Het is zorgelijk dat [naam kind] ongezond eet en bij de moeder in bed slaapt. Ook komt [naam kind] nauwelijks buiten en is er sprake van langdurig schoolverzuim. De moeder komt afspraken met hulpverlening niet na. Er is geen zicht op de opvoedingssituatie van [naam kind] bij de moeder, omdat de moeder alle vormen van contact en hulpverlening afhoudt.

De standpunten

De moeder is het eens met het verzoek van de GI. De moeder maakt zich zorgen om [naam kind] . Het lukt de moeder niet om [naam kind] gezond te laten eten en om hem naar school te laten gaan.
De vader is het ook eens met het verzoek van de GI. De vader vindt het zorgelijk dat [naam kind] niet naar school gaat. Ook maakt hij zich zorgen over zijn voeding en het computergebruik. Ondanks zijn werk heeft de vader aangegeven de zorg voor [naam kind] op zich te kunnen nemen. De vader heeft aangegeven daarbij wel hulp nodig te hebben.

De mening van [naam kind]

heeft aan de kinderrechter verteld dat hij soms ruzie heeft met zijn vader, bijvoorbeeld over niet naar school gaan. [naam kind] vindt het niet leuk als er ruzie is. Het lijkt [naam kind] wel handig om, als hij later een technische opleiding gaat volgen, bij de vader te wonen. [naam kind] wil later gamefilmpjes maken op Youtube.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat er ernstige zorgen over de ontwikkeling van [naam kind] zijn. Bij [naam kind] is sprake van kindeigen problematiek, waaronder ADHD en PDD-NOS. [naam kind] eet ongezond, komt nauwelijks buiten en gaat niet naar school. Daarnaast is bij de moeder sprake van persoonlijke problematiek, waardoor zij niet in staat is om de basale zorg aan [naam kind] te kunnen bieden. Hulp wordt door de moeder niet of onvoldoende geaccepteerd. De ontwikkeling van [naam kind] stagneert hierdoor. De kinderrechter acht een plaatsing bij de vader daarom in het belang van [naam kind] . Aangezien de hoofdverblijfplaats van [naam kind] bij de moeder is bepaald, is een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader noodzakelijk. De vader is bereid en in staat om [naam kind] zo lang als nodig op te vangen.
Ter zitting is met de moeder afgesproken dat zij naar haar huisarts zal gaan, samen met [naam vertegenwoordigster] , om de huisarts hulp te vragen voor haar stress-problematiek.
Uit het voorgaande volgt dat de uithuisplaatsing van [naam kind] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek). Omdat de machtiging tot uithuisplaatsing niet langer kan duren dan de duur van de ondertoezichtstelling, zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] bij de vader verlenen tot 3 januari 2021 en het overig verzochte afwijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] bij de vader, met ingang van 2 juni 2020 tot 3 januari 2021;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. van Driel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Graven als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 9 juni 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.