In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 29 mei 2020, werd het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind], behandeld. De kinderrechter merkte de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond aan als verzoeker. Vanwege de coronamaatregelen vond er geen fysieke zitting plaats; de partijen werden telefonisch gehoord. De ouders van [naam kind] waren aanwezig, evenals een vertegenwoordiger van de GI. [naam kind] had de mogelijkheid om zijn mening te geven, maar maakte hiervan geen gebruik.
De kinderrechter oordeelde dat de huidige omstandigheden voldoende waren om tot een beslissing te komen zonder verdere mondelinge behandeling. De feiten wezen uit dat het ouderlijk gezag over [naam kind] door de ouders werd uitgeoefend en dat hij sinds 15 maart 2020 weer bij hen woonde. De GI had verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen voor een jaar, omdat er nog zorgen waren over de opvoeding en ontwikkeling van [naam kind]. De ouders steunden het verzoek, maar gaven aan dat de wisselingen van hulpverleners moeilijk waren voor [naam kind].
Na beoordeling van de ingediende stukken en de telefonische verklaringen, concludeerde de kinderrechter dat de ondertoezichtstelling moest worden verlengd. De kinderrechter oordeelde dat de wettelijke criteria, zoals genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek, waren vervuld. De ondertoezichtstelling werd verlengd tot 3 juni 2021, met de verklaring dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad was. Hoger beroep tegen deze beschikking kon worden ingesteld door de verzoekers en andere belanghebbenden binnen de gestelde termijnen.