In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 juni 2020 een beschikking gegeven inzake de ondertoezichtstelling van een kind, hierna te noemen [naam kind]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 29 april 2020 een verzoek ingediend tot ondertoezichtstelling van [naam kind] voor de duur van zes maanden, vanwege zorgen over de opvoedomgeving en de verslavingsproblematiek van de moeder. De ouders waren niet bereikbaar voor een telefonische zitting, die plaatsvond in het kader van de coronamaatregelen. De kinderrechter heeft de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) gehoord, waarbij de GI zich aansloot bij het verzoek van de Raad. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [naam kind], onder andere door het drugsgebruik van de ouders en de instabiele woonomstandigheden. De kinderrechter oordeelde dat de inzet van een jeugdbeschermer noodzakelijk is om de ontwikkeling van [naam kind] te volgen en de benodigde hulpverlening te bieden. Op basis van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek heeft de kinderrechter besloten om [naam kind] onder toezicht te stellen van de GI, met ingang van 5 juni 2020 tot 5 december 2020. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en kan door belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak worden aangevochten.