ECLI:NL:RBROT:2020:5200

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juni 2020
Publicatiedatum
12 juni 2020
Zaaknummer
C/10/595799 / JE RK 20-1200
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van kinderen in het kader van de coronamaatregelen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 juni 2020 uitspraak gedaan over het verzoek van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee kinderen, [naam kind 1] en [naam kind 2]. De kinderen verblijven respectievelijk in een jeugdhulpaanbieder en een pleeggezin. De moeder van de kinderen, die momenteel in een revalidatiecentrum verblijft, heeft nog geen geschikte huisvesting gevonden, wat aanleiding geeft tot zorgen over de opvoedomgeving. De kinderrechter heeft, gezien de coronamaatregelen, de betrokkenen telefonisch gehoord en is van oordeel dat deze manier van horen voldoende is om tot een goed oordeel te komen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over de kinderen door de moeder wordt uitgeoefend en dat er bij de moeder nog geen stabiele en veilige opvoedomgeving is. Ondanks een prille positieve ontwikkeling in de situatie van de moeder, is er nog geen eigen woning of inkomen. De kinderrechter heeft daarom besloten de machtigingen tot uithuisplaatsing van beide kinderen te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, in het belang van hun verzorging en opvoeding. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/595799 / JE RK 20-1200
datum uitspraak: 8 juni 2020

beschikking verlenging uithuisplaatsing

in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam,
betreffende

[naam kind 1] ,

geboren op [geboortedatum kind 1] 2006 te Curaçao, hierna te noemen [naam kind 1] ,

[naam kind 2] ,

geboren op [geboortedatum kind 2] 2019 te [geboorteplaats kind 2] , hierna te noemen [naam kind 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit verzoekschrift met bijlagen van de GI van 30 april 2020, ingekomen bij de griffie op 1 mei 2020.
Vanwege het beleid van de Raad voor de rechtspraak om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, zoals dat sinds 16 maart 2020 op
www.rechtspraak.nlis gepubliceerd, heeft er geen fysieke zitting plaatsgevonden. Gelet hierop heeft de kinderrechter de betrokkenen in de gelegenheid gesteld om telefonisch te worden gehoord.
Op 8 juni 2020 heeft de kinderrechter, in aanwezigheid van de griffier, [naam kind 1] afzonderlijk telefonisch gehoord en vervolgens in een groepsgesprek telefonisch gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. F.G.T. Meershoek,
- een vertegenwoordigster van de GI, [naam vertegenwoordigster] .
De kinderrechter is van oordeel dat deze manier van horen – gelet op de huidige uitzonderlijke omstandigheden – in deze zaak voldoende is om tot een goed oordeel te komen en een beslissing te kunnen nemen, zonder verdere mondelinge behandeling.

De feitenHet ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] wordt uitgeoefend door de moeder.

[naam kind 1] verblijft op een woongroep bij Ipse de Bruggen in Den Haag. [naam kind 2] verblijft in een pleeggezin.
Bij beschikking van 11 februari 2020 zijn [naam kind 1] en [naam kind 2] onder toezicht gesteld tot 11 februari 2021. De kinderrechter heeft bij deze beschikking ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder en een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 2] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 11 juni 2020.

Het verzoek

De GI heeft verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder en de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI heeft het verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. De moeder heeft nog geen geschikte huisvesting gevonden. De moeder verblijft op dit moment in een revalidatiecentrum van het Leger des Heils en er is nog geen vervolgplek voor haar. De GI maakt zich zorgen over waar de moeder met [naam kind 1] en [naam kind 2] terecht gaat komen. Vanuit een vervolgplek kan er gekeken worden naar welke hulpverlening en ondersteuning ingezet moet worden voor de kinderen en de moeder.

Het standpunt van de moeder

Door en namens de moeder is verzocht om de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing te bekorten. Het verzoek van de GI ziet voornamelijk op de huisvesting van de moeder. De kinderen kunnen niet bij de moeder verblijven, omdat de moeder in een revalidatiecentrum van het Leger des Heils verblijft. Er is een uitkering en een urgentie voor een woning voor de moeder aangevraagd. Ook met de gezondheid van de moeder gaat het beter. Het is belangrijk dat [naam kind 1] en [naam kind 2] met de moeder herenigd worden. Vooral voor [naam kind 2] komt de aanvaardbare termijn in het zicht, gezien zijn zeer jonge leeftijd.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de telefonische behandeling ter zitting is gebleken dat de ontwikkelingsbedreiging voor [naam kind 1] en [naam kind 2] ligt in het ontbreken van een voldoende veilige en stabiele opvoedomgeving bij de moeder. Hoewel er sprake is van een prille positieve ontwikkeling in de situatie bij de moeder, beschikt zij nog niet over een eigen woning of inkomsten. Er is een urgentie voor een woning aangevraagd, maar deze is nog niet toegekend. De opvoedingsomgeving bij de moeder biedt daarmee nog onvoldoende waarborgen om over te gaan tot een terugplaatsing van de kinderen. Voor een thuisplaatsing van de kinderen is het noodzakelijk dat sprake is van een stabiele en veilige opvoedingsomgeving. Nu hier vooralsnog geen sprake van is, is de kinderrechter van oordeel dat een machtiging tot uithuisplaatsing voor [naam kind 1] en [naam kind 2] noodzakelijk is. Het is nog onduidelijk op welke termijn de moeder een eigen woning tot haar beschikking heeft. In de komende periode moet er duidelijkheid komen over het perspectief van [naam kind 1] en [naam kind 2] .
Uit het voorgaande volgt dat de verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding als bedoeld in artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal daarom de machtigingen tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Voor het verlengen van de machtigingen voor een kortere duur ziet de kinderrechter geen aanleiding. Het is aan de moeder om alles op alles te zetten om eigen huisvesting te verkrijgen waar ook de kinderen terecht kunnen. Zodra die situatie is verwezenlijkt kan - wellicht gefaseerd - worden teruggewerkt naar een thuisplaatsing en dit kan ook plaatsvinden voordat de termijn van de machtigingen afloopt.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 11 februari 2020;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 11 februari 2020;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2020 door mr. A. Verweij, kinderrechter, in tegenwoordigheid van I.E. Teunissen als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 12tg juni 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.