ECLI:NL:RBROT:2020:5213

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 mei 2020
Publicatiedatum
14 juni 2020
Zaaknummer
8375613 CV EXPL 20-7659
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident betreffende de bevoegdheid van de kantonrechter ten opzichte van het Kifid

In deze zaak, die diende voor de kantonrechter in Rotterdam, is een incident aan de orde gesteld door de gedaagde, die zich tegen de bevoegdheid van de kantonrechter heeft verzet. De oorspronkelijke eiser, ABN AMRO Bank N.V., had een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die voortvloeide uit een kredietovereenkomst. De gedaagde heeft aangevoerd dat het geschil al aanhangig was bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) en dat de kantonrechter daarom onbevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat het Kifid zich onbevoegd had verklaard en dat er geen sprake was van bindende arbitrage. Hierdoor bleef de bevoegdheid van de kantonrechter intact. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van ABN AMRO, die op € 360,00 werden begroot. De zaak is vervolgens verwezen naar een rolzitting voor de gedaagde om een conclusie van antwoord te nemen. De verdere beslissing is aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8375613 CV EXPL 20-7659
uitspraak: 15 mei 2020
vonnis in het incident van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ABN AMRO Bank N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
oorspronkelijk eiseres, gedaagde in verzet,
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het bevoegdheidsincident,
gemachtigde: mr. J.J.F. de Geus te Rotterdam (Flanderijn),
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet,
gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het bevoegdheidsincident,
gemachtigde: mr. H.M. Hueting te Rhoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ABN AMRO’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het inleidend exploot van dagvaarding van 11 juni 2019, met producties;
  • het verstekvonnis van 9 juli 2019;
  • de verzetdagvaarding van 18 oktober 2019 inhoudende een incidentele conclusie tot onbevoegdheid/niet-ontvankelijkheid, met producties;
  • het herstelexploot van 12 november 2019, met een begeleidende brief van 9 maart 2020;
  • de conclusie van antwoord in het incident, met producties.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De beoordeling

2.1
Op de voet van artikel 209 Rv wordt eerst beslist op het door [gedaagde] opgeworpen bevoegdheidsincident. In verband daarmee wordt het volgende overwogen.
2.2
ABN AMRO heeft in de hoofdzaak bij haar oorspronkelijke dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 12.500,00 te vermeerderen met de overeengekomen kredietvergoeding, dan wel de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening, een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met de btw.
2.3
Aan haar vordering heeft ABN AMRO – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – ten grondslag gelegd dat op of omstreeks 30 januari 2016 tussen partijen een kredietovereenkomst met een kredietlimiet van € 45.000,00 is overeengekomen. [gedaagde] heeft zich niet aan de contractuele (betalings-)verplichtingen gehouden, waardoor ABN AMRO de kredietovereenkomst – overeenkomstig de toepasselijke algemene voorwaarden – heeft opgezegd. De door [gedaagde] aan ABN AMRO verschuldigde hoofdsom bedraagt € 48.637,92. Daarnaast is [gedaagde] een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.510,08 (inclusief btw) en € 2.619,25 aan verschenen rente berekend tot aan de dag van de dagvaarding aan ABN AMRO verschuldigd. ABN AMRO heeft haar vordering in de onderhavige procedure om haar moverende redenen beperkt tot een bedrag van € 12.500,00 waarbij ABN AMRO uitdrukkelijk al haar rechten met betrekking tot de invordering van het nog resterende deel van haar totale vordering heeft gereserveerd.
2.4
[gedaagde] heeft bij incidentele conclusie gevorderd hem te ontheffen van de bij het verstekvonnis van 9 juli 2019 tegen hem uitgesproken veroordeling, dat verstekvonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaard om van de onderhavige vordering kennis te nemen, althans ABN AMRO niet-ontvankelijk verklaart, althans de onderhavige zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (hierna: Kifid) verwijst, althans de vordering van ABN AMRO afwijst, met veroordeling van ABN AMRO in de proceskosten.
2.5
Daartoe heeft [gedaagde] – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – het volgende aangevoerd. Het onderhavige geschil is al aanhangig bij het Kifid en ABN AMRO heeft de rechtsmacht van het Kifid niet betwist. Er is dan ook sprake van (bindende) arbitrage, zoals bedoeld in artikel 1020 Rv e.v., zodat de kantonrechter niet relatief bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te nemen.
2.6
In reactie op de incidentele vordering heeft ABN AMRO – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Artikel 34 van de toepasselijke algemene voorwaarden (hierna: de AV) bepaalt dat [gedaagde] een geschil kan voorleggen aan de bevoegde geschillen- en klachtencommissies, terwijl artikel 24.3 van de toepasselijke algemene bepalingen voor het ondernemerskrediet van ABN AMRO van december 2009 (hierna: de ABOK) bepaalt dat geschillen worden beslecht door de bevoegde Nederlandse rechter. Bij strijdigheid tussen bepalingen van de AV en de ABOK bepaalt artikel 21 van de ABOK dat de betreffende bepalingen van de ABOK prevaleren. De kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam is dan ook bevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen en niet het Kifid. Daarnaast heeft het Kifid zich – blijkens de begeleidende brief van 9 maart 2020 bij het herstelexploot van 12 november 2019 – met betrekking tot de onderhavige vordering onbevoegd verklaard, zodat de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam ook op grond daarvan bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te nemen.
2.7
In de begeleidende brief van 9 maart 2020 bij het herstelexploot van 12 november 2019 heeft de gemachtigde van [gedaagde] – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“(…) Deze kwestie draait om een zakelijke lening, waarvan ABN AMRO vordert tot gedeeltelijke terugbetaling. Daarnaast liep er in deze kwestie een zaak bij het Kifid. Deze is inmiddels tot een einde gekomen, waarvan ik de uitspraak overleg als bijlage. Deze verklaart zich voor deze lening onbevoegd (…)”.
2.8
Aangezien het Kifid zich onbevoegd heeft verklaard met betrekking tot het onderhavige geschil is geen sprake (meer) van arbitrage door het Kifid, zoals bedoeld in artikel 1020 Rv e.v. Gelet op het bepaalde in artikel 99 lid 1 Rv en het bepaalde in de AV en de ABOK is de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam dan ook bevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen. Gelet op het voorgaande bestaat er geen aanleiding om de onderhavige zaak ter verdere afhandeling door te verwijzen naar het Kifid. De incidentele vordering van [gedaagde] wordt dan ook afgewezen.
2.9
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van ABN AMRO in het incident, die tot aan deze uitspraak worden begroot op € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde van ABN AMRO.
in de hoofdzaak
2.1
Nu [gedaagde] nog niet voor antwoord heeft geconcludeerd, wordt de zaak verwezen naar na te melden rolzitting zodat [gedaagde] dan een conclusie van antwoord kan nemen.
2.11
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3..De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
wijst de vordering af;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ABN AMRO begroot op € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde;
in de hoofdzaak
bepaalt dat [gedaagde] op de rolzitting van
donderdag 2 juli 2020 om 14:30 uureen conclusie van antwoord mag nemen;
wijst [gedaagde] erop dat de conclusie uiterlijk de dag vóór genoemde rolzitting om 12:00 uur (in tweevoud) op de griffie ontvangen moet zijn;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44485