ECLI:NL:RBROT:2020:5214

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
14 juni 2020
Zaaknummer
8295093 CV EXPL 20-3673
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand bedrijfsruimten tussen verhuurder en huurder

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, is een vordering aanhangig gemaakt door de eiser, een verhuurder, tegen de gedaagde, een huurder, wegens huurachterstand. De eiser heeft bij dagvaarding op 27 januari 2020 gevorderd dat de gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 9.184,73 aan achterstallige huur, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De gedaagde heeft de huurachterstand erkend, maar heeft een betalingsregeling voorgesteld, welke door de eiser niet is geaccepteerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde, ondanks financiële moeilijkheden, verplicht is de huurpenningen te voldoen. De kantonrechter heeft de vordering van de eiser toegewezen, inclusief de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 948,19 en de wettelijke rente. De gedaagde is in de proceskosten veroordeeld, die zijn vastgesteld op € 341,09 aan verschotten en € 450,00 aan salaris voor de gemachtigde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8295093 CV EXPL 20-3673
uitspraak: 29 mei 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarders te Den Haag,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: [gemachtigde] te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 27 januari 2020, met producties;
  • de aantekeningen van 4 februari 2020 van het mondelinge antwoord van [gedaagde] ;
  • de schriftelijke machtiging, op de griffie ontvangen op 10 februari 2020;
  • de rolbeslissing van 28 februari 2020;
  • de akte uitlating van 25 maart 2020 aan de zijde van [eiser] ;
  • de antwoordakte uitlating van 22 april 2020 aan de zijde van [gedaagde] .
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast.
2.1
Tussen [eiser] als verhuurder en [gedaagde] als huurder zijn twee huurovereenkomsten voor bedrijfsruimte gesloten. De eerste huurovereenkomst is met ingang van 1 maart 2018 gesloten met betrekking tot de bedrijfsruimte gelegen aan de [adres 1] en de tweede huurovereenkomst is met ingang van 1 januari 2019 gesloten met betrekking tot de bedrijfsruimte gelegen aan de [adres 2] (hierna gezamenlijk aan te duiden als: de bedrijfsruimten).
2.2
Uit hoofde van deze huurovereenkomsten is [gedaagde] maandelijks bij vooruitbetaling huurpenningen aan [eiser] verschuldigd, welke (laatstelijk) € 1.411,43 per maand voor de [adres 1] en € 2.000,00 per maand voor de [adres 2] bedragen.
2.3
[eiser] heeft de bedrijfsruimten verkocht, waardoor [gedaagde] de bedrijfsruimten met ingang van 1 juni 2019 niet meer van [eiser] huurt.

3..De vordering

3.1
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van € 9.184,73 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand mei 2019, vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en vervallen rente, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (nog openstaande) hoofdsom vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
Aan zijn vordering heeft [eiser] naast de vaststaande feiten – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
[gedaagde] is ondanks aanmaning en sommatie in gebreke gebleven met de tijdige en volledige betaling van de verschuldigde huurpenningen van de bedrijfsruimten en heeft berekend tot en met de maand mei 2019 een totale huurachterstand ten bedrage van € 8.172,51 laten ontstaan (waarvan een bedrag van € 6.000,00 met betrekking tot het adres [adres 2] en een bedrag van € 2.172,51 met betrekking tot het adres [adres 1] ).
3.2.2
Door de wanbetaling van [gedaagde] zag [eiser] zich genoodzaakt zijn vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke incassokosten te maken. Op 12 september 2019 en 7 januari 2020 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] schriftelijk aangemaand. De gemaakte buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 948,19 (inclusief btw) komen op grond van artikel 6:96 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) voor rekening van [gedaagde] .
3.2.3
Verder maakt [eiser] aanspraak op de wettelijke rente, waaronder een bedrag van € 64,03 aan vervallen rente berekend tot aan de dag van de dagvaarding.

4..Het verweer

4.1
[gedaagde] heeft de door [eiser] gestelde omvang van de huurachterstand erkend. [eiser] is niet akkoord gegaan met de door [gedaagde] voorgestelde betalingsregeling.

5..De beoordeling van de vordering

5.1
Bij akte van 22 april 2020 heeft [gedaagde] gesteld dat zij vanwege een teruglopende omzet in een financieel moeilijke situatie zit. Deze financiële omstandigheden, hoe vervelend ook, doen niet af aan de betalingsverplichtingen van [gedaagde] tegenover [eiser] . Nu [gedaagde] de omvang van de door [eiser] gestelde huurachterstand ten bedrage van in totaal € 8.172,51 heeft erkend, wordt van de juistheid daarvan uitgegaan. Als overigens op de wet gebaseerd wordt de door [eiser] gevorderde hoofdsom dan ook toegewezen.
5.2
[gedaagde] heeft aangevoerd dat zij de vordering door middel van een betalingsregeling wil voldoen. Op grond van artikel 6:29 BW kan [eiser] niet worden verplicht om in te stemmen met een betalingsregeling en is de kantonrechter zonder instemming van [eiser] niet gerechtigd om een betalingsregeling vast te stellen. Voor het (eventueel alsnog) treffen van een betalingsregeling met [eiser] wordt [gedaagde] dan ook verwezen naar (de gemachtigde van) [eiser] .
5.3
[eiser] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voor de hoogte van de toewijsbare buitengerechtelijke incassokosten zoekt de kantonrechter aansluiting bij het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. Derhalve is aan buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 948,19 toewijsbaar.
5.4
De gevorderde wettelijke rente wordt, als onweersproken en op de wet gegrond, toegewezen zoals onder het dictum staat vermeld.
5.5
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] in de proceskosten van [eiser] veroordeeld.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 9.184,73 aan achterstallige huur berekend tot en met mei 2019, buitengerechtelijke incassokosten en vervallen rente, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 8.172,51 vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 341,09 aan verschotten en € 450,00 (anderhalf punt à € 300,00) aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44485