ECLI:NL:RBROT:2020:5282

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 mei 2020
Publicatiedatum
17 juni 2020
Zaaknummer
FT EA 20-383
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de schuldsaneringsregeling in het kader van de Faillissementswet met betrekking tot verzoeker en zijn schulden aan de Belastingdienst

Op 14 mei 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor verzoeker, die in financiële problemen verkeerde. Verzoeker had een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, waarbij hij werd bijgestaan door zijn schuldbemiddelaar en accountant. Vanwege de coronamaatregelen vond er geen fysieke zitting plaats; in plaats daarvan werd verzoeker telefonisch gehoord. De rechtbank beoordeelde of verzoeker voldeed aan de eisen voor de schuldsaneringsregeling, waarbij de goede trouw van verzoeker centraal stond. De rechtbank constateerde dat verzoeker in de afgelopen vijf jaar niet te goeder trouw was geweest ten aanzien van zijn schulden, met name de schuld aan de Belastingdienst. Desondanks oordeelde de rechtbank dat er voldoende aannemelijk was dat verzoeker de omstandigheden die hebben geleid tot zijn schulden onder controle had gekregen. De rechtbank wees op de inspanningen die verzoeker had geleverd om tot een minnelijke regeling met de Belastingdienst te komen en zijn huidige inkomsten uit arbeid. De rechtbank sprak de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit en benoemde mr. C.G.E. Prenger tot rechter-commissaris. Tevens werden voorwaarden gesteld aan de bewindvoerder en de verplichtingen van verzoeker tijdens de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
toepassing schuldsaneringsregeling
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 14 mei 2020
[naam 1] ,
[adres, postcode en woonplaats]
,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft met toepassing van de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Coronacrisis (hierna: TARIC) geen fysieke zitting plaats doen vinden. Op 7 mei 2020 zijn verzoeker, bijgestaan door zijn schuldbemiddelaar, [naam 2] en zijn accountant, [naam 3] , telefonisch gehoord.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

Het verzoekschrift voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Verzoeker verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, dan wel dat redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met betaling van zijn schulden. Er is geen, althans onvoldoende grond gebleken voor afwijzing van het verzoek.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Voorts dient voldoende aannemelijk te zijn dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
In het bijzonder heeft de rechtbank gekeken naar de enige schuld die verzoeker heeft aan de Belastingdienst. Deze schuld is naar haar aard niet te goeder trouw en staat in beginsel aan toelating in de weg. Het verzoek kan ingevolge artikel 288, derde lid Fw, ondanks het ontbreken van goede trouw, wel worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoeker de omstandigheden, die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van de schuld(en), onder controle heeft gekregen. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke situatie sprake is. De vorderingen van de Belastingdienst vloeiden voort uit de geliquideerde onderneming van verzoeker. Verzoeker was enig aandeelhouder van de inmiddels geliquideerde ondernemingen [naam 5] en [naam 6] B.V. Op 29 april 2016 werd [naam 5] wegens gebrek aan baten ontbonden. Belastingplichtige was verzoeker, als enig aandeelhouder van [naam 5] Op de balans van [naam 5] stond een verplichting uit hoofde van een pensioentoezegging waarvan verzoeker de begunstigde was. Door de Belastingdienst is op 26 oktober 2018 op verzoeker in privé een forse definitieve aanslag inkomstenbelasting 2016 opgelegd van in totaal € 287.586,-. Door [naam 6] B.V., waarvan verzoeker enig aandeelhouder en bestuurder was, is vervolgens, in het kader van het intussen gelegde beslag, niet tijdig een verklaring afgelegd van hetgeen zij aan verzoeker privé verschuldigd was. Verzoeker heeft de Belastingdienst vervolgens voorgehouden niet over fiscale kennis te beschikken en heeft getracht met de Belastingdienst tot een duurzame oplossing voor de schuld te komen. Daarvoor heeft er op 5 juli 2018 een onderhoud met de Belastingdienst plaatsgevonden. Nadat het verzoek om kwijtschelding werd afgewezen, heeft verzoeker Rokade Advies B.V. ingeschakeld met het verzoek voor hem bezwaar in te dienen tegen de aanslag. Ook heeft verzoeker Modus Vivendi B.V. ingeschakeld om namens hem de Belastingdienst een betalingsvoorstel te doen. Op aanwijzing van de Belastingdienst heeft verzoeker zijn bezwaar tegen de aanslag ingetrokken zodat een betalingsregeling kon worden getroffen. De Belastingdienst heeft het betalingsvoorstel vervolgens afgewezen. De schriftelijke reactie van verzoeker op deze afwijzing wordt door de Belastingdienst opgevat als een beroep tegen haar besluit. Vervolgens heeft verzoeker middels een stappenplan aan de Belastingdienst laten zien medewerking te willen verlenen aan het beslag. Tussentijds houdt hij de Belastingdienst op de hoogte van zijn activiteiten (conform het stappenplan). Ook heeft er op 16 januari 2020 nog een onderhoud plaatsgevonden met de directeur van de Belastingdienst.
Verzoeker heeft zowel op eigen kracht, als met tussenkomst van professionele partijen al het mogelijke gedaan om met de Belastingdienst tot een minnelijke regeling te komen. Ook heeft hij sinds 1 juli 2019 inkomsten uit arbeid. Daarnaast heeft hij zijn aflossingsbedragen gereserveerd, inmiddels een bedrag van € 6.000,--, ten gunste van de Belastingdienst.
Ook ter telefonische zitting is gebleken dat verzoeker een saneringsgezinde houding heeft. Duidelijk is geworden dat verzoeker de Belastingdienst niet bewust ‘een pootje heeft willen lichten’.
Ter telefonische zitting heeft de rechtbank verzoeker gewezen op de gedurende de schuldsaneringsregeling geldende verplichtingen; de informatie-, inspannings- en afdrachtsplicht. Daarnaast mogen er geen nieuwe schulden ontstaan. In het licht van de informatieplicht dient verzoeker alle informatie die relevant is voor zijn financiële positie door te geven aan zijn bewindvoerder. Hierbij vertegenwoordigt de bewindvoerder de belangen van de schuldeisers. Voor de afdrachtplicht geldt dat verzoeker alles moet afdragen aan de bewindvoerder wat boven het vrij te laten bedrag aan inkomen genereerd wordt. Ten slotte heeft de verzoeker (vooralsnog) een inspanningsverplichting om geld te verdienen gedurende de regeling middels het verrichten van arbeid. Hij dient zesendertig uur per week te werken indien hij niet ziek is. Indien verzoeker ziek is dan dient hij te werken aan zijn gezondheid totdat hij weer kan werken. Als verzoeker niet (deels) ziek is en niet minimaal zesendertig uur per week werkt dan heeft hij een (aanvullende) sollicitatieplicht. Deze sollicitatieplicht bestaat uit het inleveren van vier sollicitaties per maand. Deze (aanvullende) sollicitaties dienen in beginsel schriftelijk ingediend te worden bij de bewindvoerder van verzoeker. Een correcte sollicitatie bestaat uit; de vacature waarop is gereageerd, een schriftelijke reactie op de vacature door verzoeker voorzien van een motivatie en de schriftelijke reactie van de organisatie op de sollicitatie.
Het verzoek kan ingevolge artikel 288, derde lid Fw, ondanks het ontbreken van goede trouw, wel worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoeker de omstandigheden, die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van de schulden, onder controle heeft gekregen. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke situatie sprake is.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verzoeker in Nederland ligt.

3.De beslissing

De rechtbank:
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[naam 1] ,
geboren op [gebootedatum en -plaats] ,
wonende te [adres, postcode en woonplaats] ,
voorheen handelend onder de namen: [naam 5] B.V. en
[naam 6] B.V.,
gevestigd te Rotterdam;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. C.G.E. Prenger
en tot bewindvoerder [naam 4] ,
gevestigd te [postbus, postcode en vestigingsplaats]
;
- kent toe, voor zover de boedel dit toelaat, een voorschot op de vergoeding van de bewindvoerder van een telkens aan het eind van de maand opeisbaar bedrag. Dit bedrag is gelijk aan 1/37e deel van de overeenkomstig artikel 2 van het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering (Staatsblad 2013, 308) te berekenen vergoeding, verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting;
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenaar gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van mr. D.H.H. Peters, griffier, in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2020.