ECLI:NL:RBROT:2020:5322

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020
Zaaknummer
C/10/574607 / FA RK 19-4483
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en zorgregeling voor minderjarige in conflictueuze oudersituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juni 2020 een beschikking gegeven in een geschil tussen de ouders van een minderjarige, geboren in 2017. De ouders, vertegenwoordigd door hun advocaten, zijn verwikkeld in een conflict dat de ontwikkeling van hun kind ernstig bedreigt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, door de heftige problemen tussen de ouders, opgroeit met contact met slechts één ouder, wat een ernstige bedreiging vormt voor haar ontwikkeling. De vader heeft verzocht om hervatting van de zorgregeling, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet in het belang van het kind is. De moeder heeft de voorlopige zorgregeling stopgezet na een incident van mishandeling door de vader. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de problemen tussen de ouders niet zijn opgelost en dat de minderjarige klem komt te zitten tussen hen. De rechtbank heeft daarom besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden, met de hoop dat dit zal leiden tot verbetering in de communicatie tussen de ouders. De verzoeken van de vader om de zorgregeling te hervatten en van de moeder om eenhoofdig gezag zijn afgewezen. De rechtbank heeft de ouders aangespoord om hulpverlening te accepteren, zodat er gewerkt kan worden aan een zorgregeling die in het belang van de minderjarige is. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten zijn gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/574607 / FA RK 19-4483
Beschikking van 19 juni 2020
in de zaak van:
[naam vader], de vader,
wonende te [woonplaast vader] ,
advocaat mr. S. Kandemir te Dordrecht,
t e g e n
[naam moeder], de moeder,
wonende te [woonplaats moeder] ,
advocaat mr. H. Durdu te Rotterdam,
ouders van de minderjarige:
[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2017 te [geboorteplaats minderjarige] .

1..De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 20 november 2019;
  • de brief van de zijde van de vader van 29 november 2019;
  • de brief van de zijde van de moeder van 17 december 2019;
  • het aanvullend verzoekschrift van de vader, ingekomen op 11 maart 2020;
  • het verweerschrift tegen het aanvullend verzoek met bijlagen, ingekomen op
12 maart 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 9 juni 2020. Daarbij zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. Kandemir;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. Durdu;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .
1.3.
De moeder heeft een pleitnota overgelegd.

2..De verdere beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 20 november 2019 is een voorlopige zorgregeling tussen de vader en [naam minderjarige] vastgesteld van iedere donderdag en zondag van 14:00 uur tot 19:00 uur. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden ten aanzien van het gezag en de zorgregeling, in afwachting van de resultaten van de mediation. De mediation is niet geslaagd.
2.2.
De moeder heeft met ingang van 5 maart 2020 de voorlopige zorgregeling stopgezet. De moeder geeft aan op 1 maart 2020 te zijn mishandeld door de vader in het bijzijn van [naam minderjarige] . Aan de vader is een gedragsaanwijzing opgelegd. Hij mag tot en met
30 mei 2020 geen contact opnemen met de moeder en mag ook niet in de buurt van de woning van de moeder komen. Bij vonnis in kort geding van 29 mei 2020 is de vordering van de vader tot nakoming van de zorgregeling afgewezen (en zijn afgewezen de reconventionele vorderingen van de moeder strekkende tot een gebieds- en contactverbod). De vader heeft [naam minderjarige] dan ook ruim drie maanden niet meer gezien.
2.3.
De vader verzoekt bij aanvullend verzoek - naast de al eerder verzochte zorgregeling - de moeder te veroordelen haar medewerking te verlenen aan de zorgregeling op straffe van verbeurte van een dwangsom en [naam minderjarige] onder toezicht te stellen. De moeder bepleit afwijzing van de verzoeken van de vader, waarbij zij haar verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag handhaaft.
2.4.
Ook als de rechtbank de vader zou volgen in zijn stellingen dat:
- de moeder bij het uiteengaan van partijen heeft geëist dat zij een stuk grond of een appartement in Turkije van hem zou krijgen;
- de moeder bij het uiteengaan van partijen 400 gram goud van de vader heeft gekregen, zodat hij wel degelijk financieel heeft bijdragen;
- de moeder de vader telkens uitlokt tot agressief gedrag;
zijn de problemen die tussen de ouders bestaan niet opgelost als de vader gewoon omgang kan hebben met [naam minderjarige] , zoals hij stelt. Niet alleen de gang van zaken op 1 maart 2020 onderbouwt dit. Ook de eigen stelling van de vader - die hij tijdens de mondelinge behandeling met zijn mobiele telefoon onderbouwt met videobeelden - dat de moeder er dan voor zorgt dat [naam minderjarige] bij hem alleen maar slaapt, onderbouwt dat eerst de verhouding tussen de ouders moet worden verbeterd, voordat [naam minderjarige] kan genieten van het contact met zowel haar moeder als haar vader.
Korter verwoord, de problemen tussen de ouders zullen problemen blijven veroorzaken tijdens de omgang tussen de vader en [naam minderjarige] .
2.5.
De onweersproken stelling van de vader dat zijn agressie alleen problematisch is in de ex-partner - en ouderrelatie met de moeder en bijvoorbeeld niet in andere relaties zoals met zijn werknemers, familie, vrienden, kennissen en zakelijke relaties, vat de rechtbank zo op dat er volgens hem kennelijk iets gebeurt in de wisselwerking tussen hen dat problemen veroorzaakt. Met de moeder is de rechtbank van oordeel dat de vader er goed aan doet om voor zijn aandeel in die wisselwerking een training te volgen, zoals een agressie-regulatietraining. Tijdens beide mondelinge behandelingen in deze procedure - en tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding waarin dezelfde rechter oordeelde als nu - is voldoende duidelijk dat deze zaak zoveel emotie losmaakt bij de vader dat het hem niet lukt rustig en in het belang van [naam minderjarige] te reageren.
De kans op een positief resultaat van die training is echter het grootst als ook de moeder inzicht krijgt in welke stijl, die voor haar aanvaardbaar is, in de communicatie met de vader de minste kans geeft op problemen. Voor de ontwikkeling van [naam minderjarige] is dat een zeer waardevolle investering.
Hiertoe bleken partijen tijdens de mondelinge behandeling echter niet bereid. De vader wil niet (als enige) een training volgen omdat dit (alleen) hem neerzet als dader. De moeder wekt mede naar aanleiding van de mondelinge behandeling waarbij zij vrijwel uitsluitend kon antwoorden aan de hand van vooraf beschreven teksten, de indruk dat zij door haar eigen negatieve ervaringen met de vader, geen ruimte heeft meer te investeren in een goed contact tussen de vader en [naam minderjarige] dan zij tot nu toe heeft gedaan. Ook na een schorsing van de mondelinge behandeling en na het bespreken van opties als een onderzoek door het KSCD (Kennis Service Centrum Diagnostiek), mediation, en wederom een training voor beide partijen, werden partijen het niet eens over wat het beste is voor [naam minderjarige] . Het vooruitzicht voor [naam minderjarige] lijkt dus te zijn dat zij - vanwege heftige problemen tussen haar ouders - opgroeit met contact met slechts een van beide ouders. Omdat de moeder de hoofdverzorgende ouder is, ligt het voor de hand dat dit dan de moeder is.
2.6.
De rechtbank ziet dan ook geen mogelijkheden voor het per direct hervatten van de zorgregeling. Een hervatting van de zorgregeling betekent dat [naam minderjarige] klem komt te zitten tussen haar ouders. De vader blijft zich in zijn optiek uitgedaagd voelen en de moeder blijft zich op haar beurt bedreigd voelen. Het is in strijd met de zwaarwegende belangen van [naam minderjarige] om daar tussen te zitten.
Zoals hiervoor overwogen heeft de rechtbank geen mogelijkheid om een interventie in te zetten, omdat iedere door de rechtbank aangedragen interventie werd afgewezen door ofwel de vader ofwel de moeder en zij het ook niet eens werden over alternatieven.
Het gelasten van een raadsonderzoek voegt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende toe. Ook de raad ziet geen meerwaarde in een dergelijk onderzoek. Het is bijvoorbeeld al duidelijk dat het in het belang van [naam minderjarige] is om contact met haar vader te hebben.
Ambtshalve is de rechtbank bekend dat in het algemeen ook een vader een rol in het leven van het kind moet kunnen vervullen, omdat ook dit van groot belang is voor haar sociale en emotionele ontwikkeling. De situatie dat [naam minderjarige] slechts bij haar moeder zou opgroeien, is een ernstige bedreiging van haar ontwikkeling.
2.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW. De rechtbank zal daarom, zoals door de vader verzocht, [naam minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden. De rechtbank acht de kans reëel dat partijen de hulpverlening aanvaarden omdat zij beiden een grote betrokkenheid laten zien bij [naam minderjarige] . Het belang van [naam minderjarige] zou haar ouders over de drempel heen kunnen laten stappen om hulp te accepteren. Binnen deze ondertoezichtstelling zal toegewerkt dienen te worden naar een zorgregeling zoals onder de beslissing weergegeven. De rechtbank blijft met de omgangsregeling binnen de omvang van de omgang waartoe de vader verzoekt.
2.8.
Het verzoek van de moeder tot eenhoofdig gezag wordt afgewezen. Het gezamenlijk gezag kan op grond van artikel 1:253n BW worden beëindigd bij gewijzigde omstandigheden sinds de aanvang van het gezamenlijk gezag. Van toepassing is het in artikel 1:251a BW vermelde criterium dat er een onaanvaardbaar risico is dat een kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen dan wel dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
In het midden gelaten of er gewijzigde omstandigheden zijn, is gesteld noch gebleken dat, ondanks de verstoorde verstandhouding tussen partijen, zich reeds problemen hebben voorgedaan bij de uitoefening van het gezamenlijk gezag, anders dan het incident rond de vakantie in 2019. Ook de raad acht het wijzigen van het gezag op dit moment een brug te ver. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat door de ondertoezichtstelling te verwachten is dat binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal kunnen komen in de communicatie tussen partijen.
2.9.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3..De beslissing

De rechtbank:
3.1.
stelt [naam minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond met ingang van 19 juni 2020 tot 19 juni 2021;
3.2.
stelt vast dat [naam minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de vader - na opstarten van hulpverlening en via opbouw te bepalen door de jeugdbeschermer - zal zijn als volgt:
- eenmaal per veertien dagen van zaterdag 10:00 uur tot zondag 17:00 uur, waarbij de moeder [naam minderjarige] zaterdag brengt naar de vader en de vader [naam minderjarige] zondag terugbrengt naar de moeder;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Klomp, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.L. Visser op 19 juni 2020.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.