ECLI:NL:RBROT:2020:5354

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
19 juni 2020
Zaaknummer
10/230500-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging zware mishandeling met vrijspraak voor andere ten laste gelegde feiten

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 13 februari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling, wederrechtelijke vrijheidsberoving, dwang, bedreiging en het aanwezig hebben van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor poging tot zware mishandeling, waarbij hij het slachtoffer in haar woning met een riem heeft geslagen en geschopt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer, wat heeft geleid tot een gevangenisstraf van drie maanden, een taakstraf van 180 uren en een contactverbod met het slachtoffer voor de duur van twee jaar. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de andere ten laste gelegde feiten, waaronder wederrechtelijke vrijheidsberoving, dwang en bedreiging, omdat er onvoldoende bewijs was om deze feiten wettig en overtuigend te bewijzen. De vordering van de benadeelde partij is deels toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de gevolgen voor het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/230500-17
Datum uitspraak: 13 februari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Ethiopië) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman G.N. Weski, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 januari 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.M. Casteleijns heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, onder oplegging van bijzondere voorwaarden.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering ten aanzien van feit 1 primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering ten aanzien van de feiten 1 subsidiair, 2, 3 en 4
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, waarbij wordt uitgegaan van de eerste, gedetailleerde verklaring van [naam aangeefster] (hierna: [naam aangeefster] ). Weliswaar heeft [naam aangeefster] die verklaring in haar tweede verhoor aangepast in voor de verdachte gunstige zin, maar vervolgens heeft zij deze aanpassing herroepen en is zij gebleven bij de eerste afgelegde verklaring. Het door de verdachte handgeschreven briefje,waarin hij aan [naam aangeefster] aanwijzingen geeft over het herroepen van de eerste door haar afgelegde verklaring, alsmede het letsel van het slachtoffer zoals beschreven in de FARR-verklaring, is voldoende om de eerste aangifte betrouwbaar te achten. De aangifte wordt ondersteund door dezelfde FARR-verklaring, de aangetroffen situatie in de woning en de verklaring van een buurman, die enkele uren het gehuil van een vrouw en een mannenstem heeft gehoord. Bovendien heeft de verdachte erkend dat hij in de woning was en [naam aangeefster] heeft geschopt en geslagen.
De onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling kan worden bewezen, nu de verdachte het slachtoffer tegen haar hoofd heeft geschopt met geschoeide voet en haar met een riem in het gezicht (bij het oog) heeft geslagen. Hij heeft daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Het ten laste gelegde onder 2, 3 en 4 kan op basis van dezelfde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen worden, behoudens het verwijt dat de verdachte de simkaart uit de telefoon van [naam aangeefster] heeft verwijderd.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde. De verdachte heeft bekend dat hij [naam aangeefster] heeft geslagen tegen haar gezicht en haar benen, haar heeft geschopt tegen haar bovenbenen, een riem naar haar heeft gegooid en haar daar tevens mee heeft geslagen. Dit kan echter geen zwaar lichamelijk letsel opleveren, er is daarom geen sprake van een poging zware mishandeling. Het is wel voldoende bewijs om mishandeling bewezen te achten.
Ten aanzien van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde is er – los van de aangifte – geen bewijs voorhanden waaruit volgt dat de verdachte deze feiten heeft gepleegd.
4.2.3.
Beoordeling
Vaststaat dat de verdachte in de nacht van 9 september 2017 in de woning van aangeefster [naam aangeefster] te Ridderkerk is geweest. Op enig moment is er ruzie tussen hen ontstaan en is er door de verdachte geweld gebruikt tegen aangeefster.
Een dag na het incident heeft [naam aangeefster] aangifte gedaan van mishandeling door de verdachte. Volgens haar is er ruzie ontstaan over een telefoon waarna de verdachte agressief is geworden. [naam aangeefster] verklaart dat de verdachte de deuren dicht en de voordeur op slot heeft gedaan. Hierna heeft hij haar enkele uren mishandeld door haar overal op haar lichaam te schoppen en te slaan, zowel met zijn vuisten als met zijn eigen riem. Daarnaast is ze op haar hoofd getrapt met geschoeide voet en aan haar haren getrokken. Ook heeft zij zich moeten uitkleden en moest zij op bed liggen, waarbij ze seksueel getinte standjes heeft moeten voordoen. De verdachte heeft haar daarbij geslagen en gestompt, onder andere op haar geslachtsdelen, en geknepen in haar borsten. Ze verklaart dat hij haar tegelijkertijd heeft bedreigd, onder andere met een mes.
[naam aangeefster] heeft haar verklaring tweemaal aangepast, waarbij de tweede verklaring overeenkomt met die van de verdachte. Later zegt ze hiertoe te zijn bewogen door de verdachte en heeft ze haar aanvankelijke aangifte bevestigd.
De verdachte verklaart ter terechtzitting dat hij [naam aangeefster] een paar klappen heeft gegeven, heeft getrapt tegen haar benen en met zijn riem haar heeft geslagen en deze naar haar heeft gegooid. Dit heeft hooguit vijf minuten geduurd. Hetgeen [naam aangeefster] verder heeft verklaard, klopt niet. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij ‘losging’ op [naam aangeefster] en niet meer wist wat hij deed.
Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde (poging zware mishandeling)
De rechtbank gaat uit van de eerste verklaring die door de aangeefster is afgelegd en die op onderdelen steun vindt in de FARR-verklaring. Er zijn verschillende flinke bloeduitstortingen op het hele lichaam van [naam aangeefster] zichtbaar, waaronder op haar benen en in het gezicht. Volgens de forensisch arts zijn de letsels in het gezicht, namelijk bloeduitstortingen bij beide ogen en op het rechteroor, ontstaan door inwerking van stompgeweld, bijvoorbeeld schoppen of stompen. Daarbij zijn er tal van verwondingen en (grote) bloeduitstortingen op haar armen en benen zichtbaar. Dit past bij de verklaring van [naam aangeefster] dat zij is geschopt tegen haar hoofd en de rest van het lichaam en dat zij is geslagen met de riem. Bovendien heeft de verdachte ter terechtzitting zelf verklaard dat hij is ‘losgegaan’ op [naam aangeefster] en niet meer wist wat hij deed. Gelet op deze verklaring, de aangifte en de flinke bloeduitstortingen die op het lichaam te zien zijn, acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat het gaat om enkele klappen en schoppen die in totaal hooguit vijf minuten hebben geduurd, niet aannemelijk. Nu er geen letsel bij de schaamstreek is geconstateerd, zal de verdachte van het onderdeel dat ziet op het schoppen tegen de vagina worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van de verdachte aangemerkt kan worden als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het met kracht met een geschoeide voet schoppen/trappen tegen iemands hoofd, levert naar algemene ervaringsregel de aanmerkelijke kans op dat de aangever van dergelijk geweld als gevolg daarvan zwaar lichamelijk hoofd- en/of schedelletsel zal oplopen. Daarnaast ontstaat de aanmerkelijke kans op littekens en verlies van het gezichtsvermogen door te slaan met de gesp van een riem. Het subsidiair ten laste gelegde is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
Het onder 2 ten laste gelegde (wederrechtelijke vrijheidsberoving)
Niet bewezen is dat de verdachte opzettelijk [naam aangeefster] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er in het dossier – naast de aangifte - onvoldoende bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat de aangeefster is belet de woning te verlaten.
Het onder 3 ten laste gelegde (dwang)
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte [naam aangeefster] door geweld of bedreiging met geweld heeft gedwongen zich uit te kleden en (seksuele) standjes op het bed te tonen. Gelet op het voorgaande kan wel bewezen worden geacht dat de verdachte – kort gezegd – [naam aangeefster] heeft geschopt en geslagen. Er kan echter niet uit het dossier worden opgemaakt dat de verdachte door middel van (dreiging met) dat geweld [naam aangeefster] zover wilde krijgen zich uit te kleden en (seksuele) standjes op het bed te tonen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Feit 4 (bedreiging)
In het dossier zijn – naast de aangifte - onvoldoende bewijsmiddelen voorhanden waaruit blijkt dat verdachte de aangeefster heeft bedreigd. De verdachte zal hiervan eveneens worden vrijgesproken.
De rechtbank merkt ten aanzien van hetgeen hiervoor over het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde is overwogen, nog het volgende op. Mede gelet op het briefje dat door aangeefster is overgelegd bij haar derde verklaring en de conclusie van de handschriftdeskundige dat het waarschijnlijker is dat dit briefje is geschreven door de verdachte dan door een willekeurig ander persoon, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de eerste verklaring van [naam aangeefster] te twijfelen. Desondanks dient er wel ondersteunend bewijs in het dossier aanwezig te zijn waaruit blijkt dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Nu dit ten aanzien van de wederrechtelijke vrijheidsbeneming, dwang en de bedreiging in onvoldoende mate aanwezig is, zal de verdachte van deze feiten worden vrijgesproken.
4.2.4.
Conclusie
Het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte schuldig is aan een poging tot zware mishandeling (het onder 1 subsidiair ten laste gelegde).
4.3.
Vrijspraak ten aanzien van feit 5
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 5 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen dient te worden omdat bij een doorzoeking van de woning van de verdachte de verdovende middelen zijn aangetroffen in de keuken. Gelet op de plaats waar de drugs zijn aangetroffen (in een keukenkastje) mag worden aangenomen dat hij wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de drugs. Bovendien heeft de verdachte zijn stelling, dat hij ten tijde van het ten laste gelegde in het buitenland verbleef, niet verder onderbouwd, zodat het aanwezig hebben van de cocaine bewezen kan worden.
4.3.2.
Beoordeling
Op 19 september 2017 zijn bij doorzoeking van de woning van de verdachte verdovende middelen aangetroffen in een keukenkastje. De verdachte heeft bij de politie direct verklaard dat de verdovende middelen niet aan hem, maar aan een vriend van hem toebehoorden die op dat moment in zijn woning verbleef. Daarnaast heeft hij ter terechtzitting verklaard dat hij op dat moment in het buitenland verbleef. Hoewel de verdachte de naam van de vriend heeft gegeven, is hier geen onderzoek naar gedaan. Nu dit alternatieve scenario niet nader is onderzocht en ook overigens op basis van het dossier niet vastgesteld kan worden van wie de verdovende middelen zijn geweest, dan wel dat de verdachte daarover (mede) kon beschikken, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
4.3.3.
Conclusie
Het onder 5 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
feit 1 subsidiair
hij op 9 september 2017 te Ridderkerk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen
- met (de gesp van) een riem tegen het hoofd en/of het gezicht van die [naam aangeefster] heeft geslagen
- tegen het hoofd en het het gezicht en het lichaam van die [naam aangeefster] heeft gestompt en/
- tegen het hoofd en (elders) tegen het lichaam van die [naam aangeefster] heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door het slachtoffer in haar eigen woning met een riem tegen haar hoofd te slaan en tegen haar hoofd en haar lichaam te stompen en te trappen. De verdachte is geruime tijd volledig losgegaan op het slachtoffer. Zij verklaart te hebben gevreesd voor haar leven. De gebeurtenissen hebben blijkens de ter zitting voorgelezen en overgelegde schriftelijke slachtofferverklaring grote gevolgen gehad voor het slachtoffer. Zij heeft een posttraumatische stress-stoornis ontwikkeld en krijgt al geruime tijd psychische hulp. De ervaring leert dat dergelijk geweld langdurige psychische en emotionele gevolgen kan hebben voor slachtoffers daarvan. De verdachte heeft er door zijn gedrag blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 januari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Wel blijkt dat aan de verdachte na het bewezen verklaarde feit nog straf is opgelegd voor andere feiten. De rechtbank zal daarmee op grond van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening houden.
7.3.2.
Rapportages
In 2018 is gepoogd om een dubbelrapportage op te laten maken over de verdachte. Ondanks dat de verdachte hier meermalen toe is uitgenodigd, heeft de verdachte destijds geweigerd hieraan mee te werken.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 januari 2020. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Gedurende de periode tussen november 2017 en januari 2020 is er door de reclassering toezicht gehouden op de betrokkene. De verdachte heeft een behandeling gericht op zijn gebrekkige impulscontrole gevolgd en positief afgerond. Gedurende de behandeling, maar ook door de gesprekken met zijn toezichthouder, heeft betrokkene meer inzicht gekregen in zichzelf en zijn handelen. Deze behandeling heeft hij op eigen initiatief voortgezet nadat de training was afgerond, om meer inzicht te krijgen in de aanleiding tot het delict. Tijdens het traject heeft hij zich open opgesteld en is hij zijn afspraken goed nagekomen.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen. Bij de bepaling van de duur van de taakstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De op te leggen straf is aanzienlijk lager dan door de officier van justitie is gevorderd nu er minder feiten bewezen zijn verklaard.
Bij de te bepalen hoogte van de straf is in het bijzonder de ernst van het feit in ogenschouw genomen. Hoewel het rapport van de reclassering een positief beeld schetst over de verdachte, heeft de verdachte ter terechtzitting niet de indruk gewekt dat hij de volledige verantwoordelijkheid neemt voor wat hij het slachtoffer heeft aangedaan en hier daadwerkelijk de ernst van inziet. Dit wordt meegewogen in het nadeel van de verdachte. Tevens wordt bij de bepaling van de duur van de straf in aanmerking genomen dat het feit in 2017 is gepleegd.
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er eveneens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De verdachte is de mening toegedaan dat hij niks van een gevangenisstraf zal leren. Behalve speciale preventie hebben straffen ook tot doel om genoegdoening aan de samenleving te bieden en potentiële wetsovertreders af te schrikken. De rechtbank ziet daarom, mede gezien de ernst van het feit, geen enkele aanleiding om van het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf af te zien. Bij de voorwaardelijke straf zullen, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, geen bijzondere voorwaarden worden opgelegd.
Tevens zal aan de verdachte worden opgelegd de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van twee jaren, inhoudende een contactverbod met mevrouw [naam aangeefster] (geboren op [geboortedatum aangeefster] ).
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen en maatregel passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] ter zake van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij [naam benadeelde] vordert een vergoeding van € 1.604,83 aan materiële schade en een vergoeding van € 7.500,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is, vermeerderd met wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het materiële deel van de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het immateriële deel merkt de verdediging op dat het gevorderde bedrag disproportioneel hoog is en verzoekt dit bedrag te matigen tot € 1.500,00.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt zal de vordering worden toegewezen, uitgezonderd het deel van de vordering dat ziet op het eigen risico voor de zorgverzekering van 2020 ten bedrage van € 385,-, nu de benadeelde partij deze schade nog niet daadwerkelijk heeft geleden.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.000,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard; dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 9 september 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.219,83, bestaande uit €1.219,83 aan materiële schade (€ 1.604,82 minus € 385,-) en € 2.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38v, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 2 jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
zich te onthouden van direct of indirect contact met [naam aangeefster] (geboren op [geboortedatum aangeefster] ), in welke vorm dan ook.
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 2 weken, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
174 (honderdvierenzeventig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 87 dagen;
heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 3.219,83 (zegge: drieduizend tweehonderdnegentien euro en drieëntachtig cent), bestaande uit € 1219,83 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 3.219,83(hoofdsom, zegge:
drieduizend tweehonderdnegentien euro en drieëntachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom te vervangen door 42 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.M. Munnichs, voorzitter,
en mrs. G.A. Bouter-Rijksen en P. Putters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Twist, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 9 september 2017 te Ridderkerk aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebarsten en/of gebroken hoektand, heeft toegebracht door veelvuldig, in elk geval meermalen
- met (de gesp van) een riem te slaan tegen het hoofd en/of het gezicht van die
[naam slachtoffer] en/of
- te stompen tegen het hoofd en/of het gezicht van die [naam slachtoffer] en/of
- te schoppen en/of trappen tegen het hoofd van die [naam slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 september 2017 te Ridderkerk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen veelvuldig, althans meermalen
- met (de gesp van) een riem tegen het hoofd en/of het gezicht van die [naam slachtoffer] heeft geslagen en/of
- tegen het hoofd en/of het het gezicht en/of het lichaam van die [naam slachtoffer] heeft gestompt en/of
- tegen het hoofd en/of de vagina en/of (elders) tegen het lichaam van die [naam slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 september 2017 te Ridderkerk [naam slachtoffer] heeft mishandeld door haar meermalen, althans eenmaal,
- met (de gesp van) een riem te slaan tegen het hoofd en/of het gezicht en/of de benen en/of de armen en/of de rug, in elk geval tegen het lichaam
- te slaan en/of stompen tegen het hoofd en/of het gezicht en/of het lichaam en/of
- te schoppen en/of trappen tegen het hoofd en/of de vagina en/of (elders) tegen het lichaam en/of
- in de borsten te knijpen en/of
- aan de haren te trekken,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebarsten en/of gebroken hoektand, ten gevolge heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 9 september 2017 te Ridderkerk opzettelijk [naam slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door
- die [naam slachtoffer] te bewegen/op te dragen de simcard uit haar telefoon te verwijderen en/of
- de (voor)deur van de woning aan de [adres delict] (alwaar die [naam slachtoffer] zich bevond) op slot te doen en/of
- de woonkamerdeur en/of slaapkamerdeur van die woning dicht te doen en/of te houden en haar aldus te beletten de woning te verlaten;
3
hij op of omstreeks 9 september 2017 te Ridderkerk, een ander, te weten [naam slachtoffer] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere
feitelijkheid gericht tegen die ander wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten zich uitkleden en/of naar de slaapkamer lopen en/of op bed gaan liggen en/of tonen van (seksuele) standjes en/of spreiden van de benen, door
- de (voor)deur van de woning aan de [adres delict] (alwaar die [naam slachtoffer] zich bevond) op slot te draaien en/of
- de woonkamerdeur en/of slaapkamerdeur dicht te doen en/of te houden en/of
- die [naam slachtoffer] te bewegen/op te dragen de simcard uit haar telefoon te verwijderen en/of
- meermalen met (de gesp van) een riem te slaan tegen het hoofd en/of het gezicht en/of de benen en/of armen en/of rug, in elk geval tegen het lichaam van die [naam slachtoffer] en/of
- meermalen, althans eenmaal te slaan en/of stompen tegen het hoofd en/of gezicht en/of het lichaam van die [naam slachtoffer] en/of
- meermalen, althans eenmaal te schoppen en/of trappen tegen het hoofd en/of de vagina en/of (elders op/tegen) het lichaam van die [naam slachtoffer]
- een mes te tonen aan die [naam slachtoffer] ;
4
hij op of omstreeks 9 september 2017 te Ridderkerk [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam slachtoffer] dreigend
- de woorden toe te voegen "Ik maak je af vieze hoer" en/of "als je zo blijft doen, sla ik gelijk al je tanden eruit" en/of als reactie op de woorden van die [naam slachtoffer] "als je zo door gaat, dan ga je mij vermoorden" haar de woorden toe te voegen "dat ga ik zeker doen", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- een mes te tonen en/of
- een weegschaal en/of een deurstopper te tonen en/of deze op te heffen en/of boven zijn hoofd te houden en/of hiermee een gooiende beweging te maken;
5
hij op of omstreeks 19 september 2017 te [woonplaats verdachte] (in een woning gelegen aan de [adres verdachte] ) opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 22,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.