ECLI:NL:RBROT:2020:5434

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
10/996717-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van financieren van terrorisme na overmaking van geld naar familie in Syrië

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juni 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het financieren van terrorisme. De verdachte had via Western Union op 12 oktober 2015 een bedrag van € 2.233,00 overgemaakt naar zijn moeder en zus in Syrië. De officier van justitie stelde dat de verdachte hiermee de aanmerkelijke kans had aanvaard dat het geld zou worden aangewend voor terroristische activiteiten, aangezien zijn familieleden zich in een gebied bevonden dat onder controle stond van IS. De verdachte verklaarde echter dat het geld bestemd was voor primaire levensbehoeften zoals medicijnen en voedsel, en dat hij nooit geld zou hebben gestuurd als hij had geweten dat het bij IS terecht zou komen.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte als geloofwaardig beoordeeld en vastgesteld dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte opzet had op het financieren van terrorisme. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de kans had aanvaard dat het geld zou worden gebruikt voor terroristische doeleinden. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, namelijk het opzettelijk financieren van terrorisme en het overtreden van de Sanctiewet 1977. De uitspraak benadrukt het belang van de intentie van de verdachte en de context van de geldovermaking, waarbij de rechtbank de nadruk legt op de noodzaak van overtuigend bewijs voor strafrechtelijke vervolging.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996717-16
Datum uitspraak: 9 juni 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. P. de Mos, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 mei 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mr. A.M. Dingley en H.C. Vermaseren (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
Feiten
Vast staat dat de verdachte via Western Union op 12 oktober 2015 een bedrag van
€ 2.233,00 heeft overgemaakt naar [naam persoon] .
Verklaring verdachte
De verdachte heeft verklaard dat het geld bestemd was voor zijn moeder en zijn zus, die zich op dat moment in Syrië bevonden. Verder heeft hij verklaard dat het geld bestemd was voor primaire levensbehoeften (medicijnen, eten en kleding) en dat hij nooit geld zou hebben verstuurd, als hij geweten had dat het bij IS terecht zou komen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte, door een geldbedrag naar zijn moeder en zus te sturen - die waren uitgereisd naar Syrië, zich midden in het Kalifaat tussen de strijders bevonden en ideologisch gedreven waren - de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geld ten goede zou komen aan hun verblijf in Syrisch strijdgebied en daarmee (indirect) aan de gewapende Jihadstrijd in Syrië. Daarmee heeft de verdachte voorwaardelijk opzet gehad op het financieren van terrorisme.
Voorts is aangevoerd dat de verdachte, door geld te sturen naar zijn moeder en zus, (indirect) geld ter beschikking heeft gesteld van IS. IS stond op het moment van het ter beschikking stellen van het geld vermeld op zowel de VN-Sanctielijst als op de EU-Sancitelijst. Dat maakt dat er sprake is van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2 van de Sanctiewet 1977.
Beoordeling van de rechtbank
De verdachte wordt onder feit 1 verweten – kort gezegd – het opzettelijk financieren van terrorisme, als bedoeld in artikel 421 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Met de term ‘opzettelijk’ in dit wetsartikel is beoogd ook het voorwaardelijk opzet in de strafbaarstelling tot uitdrukking te brengen. De wetgever heeft in de Memorie van Toelichting bij artikel 421 Sr opgemerkt dat de strafbaarstelling van het verlenen van geldelijke steun ook meer in het algemeen het financieel steunen van een persoon of van organisaties die zich bezighouden met het plegen van daden van terrorisme kan betreffen, indien daarmee door de verdachte bewust de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat de verstrekte gelden worden aangewend voor het plegen van dergelijke daden.
De verdachte wordt onder feit 2 verweten – kort gezegd – het opzettelijk overtreden van de Sanctiewet 1977, door (indirect) geld ter beschikking van IS te stellen. Het opzet dient daarbij te zijn gericht op de verboden feitelijke gedraging (het direct of indirect geld ter beschikking stellen van IS) en niet op het overtreden van de wet.
De verdachte heeft direct vanaf zijn eerste verhoor door de FIOD openheid van zaken gegeven over de money transfer die hij op 12 juni 2015 heeft verricht. Hij heeft verklaard dat het geld bestemd was voor zijn moeder en zijn zus die zich in Syrië bevonden en dat zijn moeder hem heeft bevestigd het geld te hebben ontvangen. Hij heeft voorts steeds verklaard dat hij nooit geld zou hebben gestuurd naar zijn broer of zijn zwager, die zich hadden aangesloten bij IS en heeft steeds benadrukt dat het geld bestemd was voor medicijnen voor zijn zieke moeder en voor eten en kleding. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte geloofwaardig. Dat het geld een andere bestemming had, is bovendien niet gebleken. De rechtbank is gelet op de verklaring van de verdachte van oordeel dat hij niet de kans heeft aanvaard dat het geld zou worden aangewend voor de terroristische strijd. Er is dan ook geen sprake van opzet op het financieren van terrorisme, ook niet in voorwaardelijke zin. Er is evenmin sprake van het opzettelijk geld ter beschikking stellen van IS. Dat het geld uiteindelijk toch (indirect) het terrorisme kan hebben ondersteund doet er niet aan af dat naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend is bewezen dat het opzet van de verdachte daarop gericht is geweest.
Conclusie
De onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zijn niet bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. I.M.A. Hinfelaar en L. Amperse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 juni 2020.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober
2015 tot en met 1 oktober 2016 te Zeist en/of Utrecht en/of elders in
Nederland en/of Turkije en/of Syrië,
tezamen en in vereniging, met een ander of anderen, althans alleen,
een ander opzettelijk middelen of inlichtingen heeft verschaft dan wel
opzettelijk voorwerpen heeft verzameld, heeft verworven en/of voorhanden
heeft gehad en/of aan (een) ander(en) heeft verschaft, die geheel of
gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, dienden om geldelijke steun te
verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter
voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, te weten:
- deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van
terroristische misdrijven (art. 140a Wetboek van Strafrecht) en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands
dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art.157
en/of 176a jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke
voorbereiding van en/of bevordering tot het in artikel 157 van het Wetboek
van Strafrecht omschreven misdrijf (zoals bedoeld in artikel 176b jo 96 lid 2
Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art.288a
en/of 289 jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke voorbereiding
van en/of bevordering tot de in artikelen 288a en/of 289 van het Wetboek van
Strafrecht omschreven misdrijven (zoals bedoeld in artikel 289a jo 96 lid 2
Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) alstoen aldaar:
een geldbedrag van:
- 2233 ( zegge: tweeduizend tweehonderd drie en dertig)(DOC-004),
althans een geldbedrag, (via een money transfer) aan een tussenpersoon in
Turkije, verzonden en/of doen toekomen en/of naar Turkije verzonden,
welk geldbedrag (deels) diende om geldelijke steun te verlenen aan de
gewapende Jihadstrijd en/of (een) strijder(s) van die gewapende Jihadstrijd in
Syrië en/of Irak en/of één of meerdere perso(o)n(en) die zich heeft/hebben
aangesloten bij die gewapende Jihadstrijd in Syrië en/of Irak, in welke strijd
terroristische misdrijven worden/werden gepleegd,
te weten ten behoeve van:
- [naam moeder verdachte] (moeder van verdachte) en/of
- [naam zus verdachte] (zus van verdachte) en/of
- [naam zwager verdachte] (zwager van verdachte) en/of
(een) strijder(s) van de gewapende Jihadstrijd en/of perso(o)n(en) die zich
heeft/hebben aangesloten bij de gewapende Jihadstrijd, te weten van/bij (een)
terroristische organisatie(s) Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic
State in Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of
Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in
Iraq, dan wel een strijdgroep die hieraan is gelieerd, althans een gewapende
Jihadistische strijdgroep, welke strijder(s) en/of aangesloten perso(o)n(en)
en/of strijdgroep(en)/organisatie(s) tot oogmerk had(den)/heeft/hebben het
plegen van terroristische misdrijven, dan wel een strijdgroep die hieraan is
gelieerd, althans een gewapende Jihadistische strijdgroep, welke strijder(s)
en/of aangesloten perso(o)n(en) en/of strijdgroep(en)/organisatie(s) tot
oogmerk had(den)/heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven,
en/of aldus diende om geldelijke steun en/of middelen te verlenen aan de
gewapende strijd in Syrië en/of in Irak, in elk geval om geldelijke steun
en/of middelen te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of
een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch
misdrijf dan wel een van de hiervoor specifiek genoemde misdrijven;
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober
2015 tot en met 1 oktober 2016 te Zeist en/of Utrecht en/of elders in
Nederland en/of Turkije en/of Syrië,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
in strijd met het krachtens artikel 2 en/of 3 van de Sanctiewet 1977
vastgestelde verbod van artikel 2 en/of artikel 2a van de Sanctieregeling
Al-Qaida 2011 juncto artikel 2 en/of artikel 4 van Verordening (EG) nr.
881/2002 van de Raad van de Europese unie van 27 mei 2002 (jo artikel 1
Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 van de Commissie en/of jo artikel 1
Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 van de Commissie en/of jo artikel 1
Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014 van de Commissie)
heeft gehandeld door:
aan of ten behoeve van Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in
Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al
Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in
Iraq, zijnde (een) (rechts)perso(o)n(en), groep(en) of entiteit(en) als
bedoeld in de bij Verordening nr. 881/2002 (EU)
(en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 en/of Uitvoeringsverordening
(EU) Nr. 583/2014 en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014) behorende
lijst(en) en/of als bedoeld in de lijst, vastgesteld door het comité, bedoeld
in paragraaf 6 van Resolutie 1267 van de Veiligheidsraad van de Verenigde
Naties),
direct of indirect tegoeden en/of economische middelen ter beschikking te
stellen (waardoor voornoemde groep(en) of entiteit(en) tegoeden, goederen of
diensten kunnen verwerven) en/of bewust en opzettelijk deel te nemen aan
activiteiten die tot doel of tot gevolg hebben de bepalingen van artikel 2
van Verordening (EG) nr. 881/2002 te omzeilen, doordat hij (a) voor en/of aan
en/of ten behoeve van Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in
Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al
Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in
Iraq,
direct of indirect een geldbedrag van:
- 2.233 ( zegge tweeduizend tweehonderd drie en dertig) euro, althans een geldbedrag
(via een money transfer) ter beschikking heeft gesteld
en/of
( b) op andere wijze (in)direct tegoeden en/of financiële activa en/of
economische middelen ter beschikking heeft gesteld aan Islamic State of Iraq
en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra
en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant
en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq.