ECLI:NL:RBROT:2020:5513

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
83/187377-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor uitkeringsfraude door het niet melden van verhuizing naar het buitenland

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die gedurende meer dan zeven jaar haar verhuizing naar het buitenland niet heeft gemeld aan de uitkeringsinstantie. Hierdoor ontving zij ten onrechte een Wajong-uitkering, wat resulteerde in een benadelingsbedrag van circa 100.000 euro. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en deelname aan een ambulante behandeling. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar afhankelijkheid en mogelijke verstandelijke problematiek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), wat haar in staat stelde om onterecht gebruik te maken van sociale voorzieningen. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de schade aan het sociale zekerheidsstelsel zwaar laten meewegen in de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/187377-19
Datum uitspraak: 16 juni 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. B.J. Manspeaker, advocaat te Dordrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 juni 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T.M. Rethmeier heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich houdt aan een meldplicht, een ambulante behandeling volgt en meewerkt aan budgetbeheer of schuldhulpverlening.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op meerdere tijdstippen, in de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 maart 2016 te Nederland en/of Groot-Brittannië,
telkens in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten,
- artikel 62 Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (geldend van 22-12-2008 t/m 31-12-2009);
- artikel 3:74 Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (geldend van 01-01-2010 t/m 31-12-2014);
- artikel 3:74 Wet arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen jonggehandicapten (geldend van 01-01-2015 t/m 31 maart 2016),
opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf,
terwijl zij, verdachte, telkens wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een Wajong-uitkering, door niet door te geven dat zij, verdachte, verhuisd was naar Londen, zijnde een plaats buiten Nederland
.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking of tegemoetkoming.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft uitkeringsfraude gepleegd doordat zij heeft nagelaten haar emigratie naar het Verenigd Koninkrijk kenbaar te maken aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Hierdoor heeft zij misbruik gemaakt van voorzieningen die zijn bedoeld om middelen van bestaan te garanderen aan diegenen in de samenleving die niet in staat zijn om deze op eigen kracht te verwerven. Met haar handelen heeft de verdachte aanzienlijke schade toegebracht aan het sociale zekerheidsstelsel. Het UWV heeft het benadelingsbedrag vastgesteld op € 101.474,29. Misbruik van sociale voorzieningen doet afbreuk aan en ondergraaft de voor de instandhouding van die sociale voorzieningen vereiste onderlinge solidariteit in de samenleving. De verdachte heeft door het plegen van dit ernstige feit een gebrek aan normbesef getoond. De rechtbank rekent dit de verdachte zeer aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 maart 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Reclasseringsrapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte maakte op de reclassering een afhankelijke indruk. De verdachte leek niet gewend te zijn om voor zichzelf op te komen en stelde zich afhankelijk op tegenover anderen, waardoor misbruik van haar kan worden gemaakt. De reclassering vermoedt dat sprake is van verstandelijke problematiek. De reclassering acht langdurige begeleiding nodig zodat zij op verschillende vlakken weerbaarder gemaakt kan worden. De risico’s op recidive, letselschade en op onttrekking aan voorwaarden worden ingeschat als laag.
De reclassering adviseert aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen met een proeftijd van 3 jaren. De reclassering adviseert tevens dat indien de rechtbank de verdachte een onvoorwaardelijke straf op zou leggen, de verdachte ondanks haar beperking een werkstraf op te leggen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
In het licht van de ernst van het feit, de pleegperiode en de omstandigheid dat het benadelingsbedrag is opgelopen tot ruim € 100.000,- kan mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een taakstraf van aanzienlijke duur. Bij de bepaling van de duur van de taakstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de eis van de officier van justitie en de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Anders dan de officier van justitie en de reclassering ziet de rechtbank geen aanleiding om de proeftijd vast te stellen op 3 jaar.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 227b van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte, groot 60 (zestig) uren niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt aan de voorwaardelijk opgelegde taakstraf een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij de reclassering op het adres Marconistraat 2 te Rotterdam of op een ander adres of op andere wijze zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde zal zich laten behandelen door Fivoor in Dordrecht of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, met bepaling dat de behandeling gericht zal zijn op sociale weerbaarheid en weerbaarheid binnen relaties en familieverbanden gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
de veroordeelde zal meewerken aan een traject gericht op budgetbeheer waarbij het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen gevolgd wordt, ook als dat inhoudt dat de veroordeelde moet meewerken aan de schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, met bepaling dat de veroordeelde de reclassering en de medewerker van de ASVZ daarbij inzicht zal geven in haar financiën en schulden;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. S.E.C. Debets en A. Bonder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.D.B. Reuter, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 juni 2020.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij, op één of meer(dere) tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 31 maart 2016 te Sliedrecht en/of Londen (Southall) en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland en/of Groot-Brittannië,
(telkens) in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten,
- artikel 62 Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (geldend van 22-12-2008 t/m 31-12-2009);
- artikel 3:74 Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (geldend van 01-01-2010 t/m 31-12-2014);
- artikel 3:74 Wet arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen jonggehandicapten (geldend van 01-01-2015 t/m 31 maart 2016),
opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander,
terwijl zij, verdachte, (telkens) wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een Wajong-uitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, door niet (tijdig) door te geven dat zij, verdachte, verhuisd was naar Londen (Southall), zijnde een plaats buiten Nederland
.