Op 2 juni 2020 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [voornaam minderjarige], geboren in 2005. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar, omdat er zorgen waren over het ontbreken van contact tussen [voornaam minderjarige] en zijn biologische moeder. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij zowel de ouders als een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren. De vader van [voornaam minderjarige] heeft aangegeven dat de betrokkenheid van de GI alleen maar leidt tot stress en ongenoegen, terwijl de moeder het eens is met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de inzet van de GI waardeert.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling momenteel enkel gericht is op het tot stand laten komen van een omgangsregeling tussen de moeder en [voornaam minderjarige]. De kinderrechter concludeert dat het ontbreken van omgang onvoldoende basis biedt voor het verlengen van de ondertoezichtstelling. De ouders worden aangespoord om het contact tussen [voornaam minderjarige] en zijn moeder te stimuleren, evenals het contact met zijn half- en stiefbroertjes en -zusjes. Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen, met de opmerking dat kinderen recht hebben op omgang met hun ouders en dat het de verantwoordelijkheid van de ouders is om dit te faciliteren.