ECLI:NL:RBROT:2020:5778

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
8556432 VV EXPL 20-217
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming wegens structurele ernstige overlast door huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Woonstad Rotterdam en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De vordering van Woonstad was gericht op de ontruiming van de woning van [gedaagde] wegens structurele en ernstige overlast die hij veroorzaakte. De huurovereenkomst was van toepassing op de woning die [gedaagde] sinds 20 september 2010 huurde. Woonstad had herhaaldelijk klachten ontvangen van omwonenden over geluidsoverlast, bedreigingen en andere ongewenste gedragingen van [gedaagde] en zijn bezoekers. Ondanks meerdere waarschuwingen en gesprekken met Woonstad, bleef de overlast aanhouden, wat leidde tot de vordering tot ontruiming.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van een spoedeisend belang voor Woonstad om de ontruiming te vorderen, gezien de ernst van de overlast en het gebrek aan uitzicht op verbetering. De rechter oordeelde dat [gedaagde] niet als een goed huurder had gehandeld, zoals vereist door artikel 7:213 BW, en dat de overlast niet acceptabel was in een woonwijk. De rechter heeft de vordering van Woonstad toegewezen en [gedaagde] veroordeeld om de woning binnen veertien dagen te ontruimen, met een betalingsverplichting voor de huurprijs voor elke maand dat hij de woning in bezit zou houden. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Woonstad direct kon overgaan tot ontruiming indien nodig.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van huurders om overlast voor omwonenden te voorkomen en de mogelijkheden voor verhuurders om juridische stappen te ondernemen bij aanhoudende overlast.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8556432 VV EXPL 20-217
uitspraak: 10 juli 2020
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonstad Rotterdam,
gevestigd in Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. E.J. Lichtenveldt,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R. Scheltes.
Partijen worden hierna “Woonstad” en “ [gedaagde] ” genoemd.

1..Het verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 17 juni 2020, met producties;
  • de e-mail van mr. Scheltes van 25 juni 2020 met twee producties;
  • productie 25 van Woonstad;
  • het verweerschrift van [gedaagde] .
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 juni 2020 overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid via beeld- en geluidverbinding.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op vandaag.

2..De vaststaande feiten

2.1.
[gedaagde] huurt met ingang van 20 september 2010 van Woonstad de woning aan de [adres gedaagde] (hierna: de woning).
2.2.
Op de huurovereenkomst zijn de Algemene voorwaarden van Woonstad van toepassing. In artikel 6.3 van deze Algemene voorwaarden staat het volgende:
“Het is huurder niet toegestaan overlast aan omwonenden en/of andere huurders te veroorzaken en/of te doen veroorzaken door huisgenoten, huisdieren of door derden die zich vanwege huurder in het gehuurde of de gemeenschappelijke ruimten bevinden. Huurder dient de woning dusdanig te stofferen dat hij geen geluidsoverlast veroorzaakt.”
2.3.
Op 4 februari 2011 heeft de toenmalige bewoner van de [adres] per e-mail geklaagd dat [gedaagde] veel en vaak geluidsoverlast veroorzaakt. Woonstad heeft [gedaagde] uitgenodigd voor een gesprek op 17 februari 2011. Woonstad heeft de afspraken die tijdens dit gesprek zijn gemaakt in haar brief van 22 februari 2011 aan [gedaagde] zo bevestigd:
“• U bent verantwoordelijk voor uw bezoek, er is ook ‘s nachts bezoek geweest. Dit bezoek brengt veel geluidsoverlast met zich mee. Wij hebben afgesproken het bezoek te beperken en uw bezoek aan te spreken op hun gedrag.
• Muziek beperken, vooral ‘s nachts.
• Het portiek en de algemene ruimte schoon te houden.
• Feestjes ruim van te voren schriftelijk bij de medebewoners aankondigen.”
2.4.
Woonstad heeft in de periode van 2 maart 2011 tot en met eind 2013 meerdere klachten ontvangen van meerdere buren van [gedaagde] over geluidsoverlast (harde muziek, geschreeuw), bedreiging, vervuiling van het trappenhuis, urineren vanaf het balkon, met deuren slaan en dingen slopen.
2.5.
Woonstad heeft [gedaagde] bij brieven van 31 mei 2012 en 19 juni 2012 uitgenodigd voor een gesprek. [gedaagde] is niet op deze uitnodigingen ingegaan. Bij brief van 3 december 2012 heeft Woonstad [gedaagde] onder andere geschreven:

Door Woonstad Rotterdam bent u al een keer uitgenodigd om op gesprek
te komen om de overlast die omwonenden ervaren met hen te bespreken. U gaf daarbij aan dat u zich niet kunt vinden in de overlast die omwonenden stellen te ervaren. […]
Hierbij sommeer ik u om de geluidsoverlast per direct te beëindigen.[…]
2.6.
De coördinator woonoverlast van de gemeente Rotterdam heeft een buurtonderzoek uitgevoerd. In zijn brief van 8 oktober 2013 schrijft hij daarover het volgende aan [gedaagde] :
“[…] Uit dit onderzoek zijn de volgende zaken gebleken:

Omwonenden in de Vlinderstraat en naastgelegen straat ervaren geluidshinder uit de woning [adres gedaagde] . Deze hinder wordt veroorzaakt door de bewoner en bezoekers van deze woning. De hinder bestaat uit harde muziek, slaande deuren en schreeuwen.

Er wordt overdag, in de avond en in de nacht bij omliggende woningen aangebeld door mensen die bij [adres gedaagde] moeten zijn.

Omwonenden ervaren onveiligheidsgevoelens doordat er met enige regelmaat politie in de straat aanwezig is in verband met incidenten bij het pand [adres gedaagde] .

Omwonenden zijn angstig geworden om klachten te melden bij de bewoner zelf of bij de corporatie Woonstad.
Deze overlast moet stoppen! U zult zich moeten aanpassen aan de leefnormen in uw straat, waarbij het woongenot vanalle bewonerscentraal staat. […]”
2.7.
Vanaf november 2019 heeft Woonbron opnieuw klachten van omwonenden over [gedaagde] ontvangen. In haar brief van 12 december 2019 heeft Woonbron het volgende aan [gedaagde] geschreven:
“Op 17 november 2019 hebben omwonenden weer geruime tijd heel veel overlast van u ervaren. Deze overlast bestond volgens de meldingen o.a. uit: het naar buiten gooien van in huisraad, voorwerpen en bierblikken en -flessen, auto’s beschadigen, vanuit uw raam naar beneden urineren, schelden, Ook de politie heeft er meermalen aan te pas moeten komen en zelfs de gemeente heeft meldingen ontvangen.
Wat vragen wij van u?
Wij vragen u nogmaals om rekening te houden met de buren en ervoor te zorgen dat u geen overlast veroorzaakt. Ook moet u ervoor zorgen dat uw bezoek geen overlast veroorzaakt.
Betreffende omwonenden heb ik gevraagd een overlastdagboek bij te gaan houden.
Mocht daaruit blijken dat de overlast van dien aard is dat Woonstad rechtsmaatregelen dient te treffen, dan zal Woonstad daartoe overgaan.”
2.8.
Vanaf 7 maart 2020 heeft Woonstad opnieuw klachten van omwonenden ontvangen over schreeuwen, flessen naar beneden gooien, bezoek van drugsdealers, de arrestatie van [gedaagde] en zijn huisgenoot op 26 maart 2020, tegen deuren schoppen, de aanloop van ‘ongure personen’ en drugsoverlast.
2.9.
Op 30 maart 2020 heeft er een ruzie plaatsgevonden tussen [gedaagde] en zijn benedenbuurman. De politie heeft de benedenbuurman meegenomen. [gedaagde] heeft een klacht tegen deze benedenbuurman ingediend bij Woonstad. Woonstad heeft [gedaagde] bij
e-mail van 6 april 2020 verzocht de overlast te stoppen.
2.10.
Op 7 april 2020 ontving Woonstad een klacht over ruzie tussen de benedenbuurman en [gedaagde] op 4 april 2020.
2.11.
Op 19 april 2020 heeft Woonstad een digitaal ingevuld overlastformulier ontvangen over jarenlange overlast door [gedaagde] en ruzie tussen [gedaagde] en de benedenbuurman.
2.12.
Woonstad heeft een overlastdagboek van een omwonende ontvangen over de periode 7 maart 2020 tot en met 25 april 2020 en een overlastdagboek van een andere omwonende over de periode 17 november 2019 tot en met 19 april 2020, beide over gedragingen van (onder andere) [gedaagde] .
2.13.
De politie heeft Woonstad een rapport, gedateerd 19 mei 2020, gestuurd met daarin de mutaties van de afgelopen twee jaar. In dit rapport staat, onder meer, het volgende:
“Uit bovenstaande feiten blijkt dat er door de heer [gedaagde] gedurende een lange periode woonoverlast wordt veroorzaakt. Door deze feiten is de openbare orde aangetast en is het woon- en leefklimaat in de directe omgeving van de woning nadelig beïnvloed. De afgelopen jaren hebben terugkerend gesprekken plaatsgevonden met de heer [gedaagde] . Deze gesprekken hebben tot op heden niet tot een oplossing geleid.”

3..De vordering

3.1.
Woonstad vordert [gedaagde] bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
- de woning binnen drie dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en verlaten en door afgifte van de sleutels aan Woonstad ter beschikking te stellen, met machtiging aan Woonstad om, indien [gedaagde] in gebreke blijft, deze zelf door de deurwaarder te doen bewerkstelligen;
- tot betaling van de maandelijkse huurprijs van € 435,57 voor elke maand dat [gedaagde] de woning in bezit zal houden, vanaf 1 juli 2020 tot de datum waarop Woonbron weer de beschikking over de woning verkrijgt;
- in de proceskosten.
3.2.
Woonstad legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. Woonstad stelt dat [gedaagde] structureel niet aanvaardbare overlast veroorzaakt en op die manier ernstig tekortschiet in zijn verplichting om zich als goed huurder te gedragen. Er is sprake van een acute onhoudbare situatie en de overlast en het gebrek aan uitzicht op verbetering van de situatie rechtvaardigt ontruiming van de woning.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna ingegaan, voor zover nodig.

4..De beoordeling

4.1.
Gelet op de gestelde ernstige en voortdurende overlast heeft Woonstad een spoedeisend belang bij de door haar gevorderde voorziening, zodat zij ontvankelijk is in haar vordering.
4.2.
In dit kort geding dient te worden beoordeeld of het nodig is nu een ordemaatregel te treffen en of aannemelijk is dat de vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is om in kort geding daarop vooruit te lopen. Omdat een ontruiming een maatregel is die diep ingrijpt in het woonrecht en de huurbescherming van de huurder, moet steeds van geval tot geval en met inachtneming van alle betrokken belangen worden beoordeeld of er voldoende zwaarwegende omstandigheden zijn, die ontruiming rechtvaardigen, zeker nu ontruiming in de praktijk vaak een definitieve maatregel is.
4.3.
Voorop staat dat een huurder geen overlast mag bezorgen aan omwonenden. Dit volgt uit artikel 7:213 BW waarin staat dat de huurder zich als een goed huurder dient te gedragen. In het geval van [gedaagde] is ook nog expliciet in artikel 6.3 van de Algemene huurvoorwaarden opgenomen dat hij en zijn bezoek geen overlast of hinder voor omwonenden mogen veroorzaken.
4.4.
[gedaagde] heeft de overlast (gedeeltelijk) betwist, in ieder geval vanaf eind maart 2020. Uit de overgelegde overlastmeldingen, brieven van Woonstad, de brief van de coördinator woonoverlast van de gemeente Rotterdam van 8 oktober 2013, de overlastdagboeken en het rapport van de politie van 19 mei 2020 is af te leiden dat Woonstad al kort nadat [gedaagde] zijn intrek had genomen in de woning de eerste klachten ontving van omwonenden over overlast door [gedaagde] en zijn bezoek en dat deze klachten aanvankelijk aanhielden tot en met eind 2013, ondanks dat [gedaagde] hierop meerdere malen was aangesproken. Na de brief van de coördinator woonoverlast van 8 oktober 2013 zijn de klachten over overlast gestopt, maar vanaf november 2019 zijn er opnieuw klachten bij Woonstad binnengekomen van verschillende omwonenden over overlast door [gedaagde] en zijn bezoek. Uit de overgelegde klachtmeldingen is af te leiden dat sprake is van gedrag van [gedaagde] en zijn bezoek dat niet acceptabel is in een woonwijk, zoals openlijk drugs kopen vanuit de woning, schreeuwen en schelden, vanaf het balkon urineren, spullen naar beneden gooien, spullen beschadigen en ruzies op straat waar de politie met enige regelmaat aan te pas moet komen. Dat de woningen gelet op hun bouwjaar erg gehorig zijn, zou kunnen verklaren dat de buren normale leefgeluiden van [gedaagde] kunnen horen, maar dit vormt geen verklaring voor de overlast door [gedaagde] die omwonenden melden.
4.5.
[gedaagde] voert aan dat hij niet aansprakelijk is voor gedrag van personen die toegang tot zijn woning willen en dat hij geen drugsdealer is. [gedaagde] betwist echter niet dat hij een polydruggebruiker is en zijn drugs koopt bij personen die deze in de directe omgeving van de woning komen aanbieden.. Hiermee trekt hij allerlei bezoekers aan die overlast veroorzaken in de buurt. Door zijn eigen gedrag is [gedaagde] dan ook (mede)verantwoordelijk voor de overlast die deze bezoekers veroorzaken, naast de overlast die hijzelf veroorzaakt.
4.6.
[gedaagde] wijst er verder op dat een deel van de klachten is toe te schrijven aan de ruzie met de benedenbuurman die inmiddels zou zijn opgelost. Uit de overlastmeldingen en de e‑mail van Woonstad van 6 april 2020 is af te leiden dat de benedenbuurman vanwege de door hem ervaren overlast het heft in eigen hand heeft genomen en [gedaagde] heeft aangesproken op zijn gedrag. Dat de buurman hierbij wellicht over de schreef is gegaan en hierbij zelf overlast heeft veroorzaakt in de buurt, neemt niet weg dat dit (eveneens onacceptabele) gedrag is veroorzaakt door de langdurige overlast door [gedaagde] . [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de ruzie inmiddels is bijgelegd. Voor zover dit het geval is, is nog maar de vraag of het conflict definitief is geëindigd, aangezien de overlast door [gedaagde] nog steeds voortduurt.
4.7.
[gedaagde] stelt weliswaar dat de overlast sinds eind maart 2020 is gestopt, maar uit de overlastmeldingen, de overlastdagboeken en het rapport van de politie volgt dat er ook in april 2020 een aantal incidenten is geweest waar [gedaagde] bij betrokken was. In de nacht van 14 op 15 juni 2020 was er nog een ‘feestje’ bij [gedaagde] dat uit de hand is gelopen. [gedaagde] heeft hierover tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij bij een kennis twee onbekende mannen had ontmoet die hij had meegenomen naar zijn woning en dat de boel later op de avond was geëscaleerd omdat deze mannen niet goed tegen alcohol konden. Volgens [gedaagde] heeft hijzelf hiervan de meeste hinder ondervonden. Dit voorval illustreert dat [gedaagde] , ondanks de dreiging van een ontruiming, blijkbaar niet in staat is om zich rustig te gedragen in zijn woning en overlast voor zijn buren te voorkomen en ook dat hij de ernst van alle overlast voor de omwonenden niet inziet. Omwonenden verklaren in hun overlastmeldingen dat zij en hun kinderen bang worden van het gedrag van [gedaagde] en zijn bezoekers en dat hierdoor een nare, dreigende sfeer in de buurt wordt gecreëerd. Meerdere bewoners hebben de vrees geuit dat de boel verder uit de hand zal lopen en dat er op enig moment gewonden zullen vallen.
4.8.
Onder deze omstandigheden kan van Woonstad, die de omwonenden van [gedaagde] een rustig huurgenot moet verschaffen, niet worden gevergd hem nog langer in de woning te laten blijven. Er zijn geen aanwijzingen dat de overlast nu of op zeer korte termijn wel zal stoppen, ook als gekeken wordt naar wat de betrokken hulpverleners in hun e-mails van 25 juni 2020 hebben verklaard over (de begeleiding van) [gedaagde] . De hulp aan [gedaagde] is in september 2019 gestart en zijn behandeling bij Antes in november 2019, maar dit heeft voormelde overlast niet kunnen voorkomen. [gedaagde] heeft geen ziekte-inzicht, waardoor problemen eerder toe dan afnemen, aldus één van de hulpverleners. Een daadwerkelijke behandeling is nog niet van de grond gekomen. Natuurlijk heeft [gedaagde] een groot belang bij behoud van zijn woning, aangezien hij op dit moment geen alternatieve huisvesting heeft en gelet op zijn overige persoonlijke omstandigheden, maar het belang van Woonstad en de omwonenden om nu op korte termijn gevrijwaard te worden van de overlast weegt zwaarder dan het belang van [gedaagde] bij behoud van deze woning. De verwachting is dan ook dat de huurovereenkomst in een eventuele bodemprocedure zal worden ontbonden. Gelet op de situatie die is ontstaan is er voldoende spoedeisendheid om de gevorderde ontruiming toe te wijzen.
4.9.
De ontruimingstermijn zal worden bepaald op veertien dagen na betekening van het vonnis. De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen, omdat dit gelet op het bepaalde in artikel 556 lid 1 Rv en artikel 557 Rv overbodig is.
4.10.
Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Het belang van Woonstad dat aan de ernstige, voortdurende overlast op zeer korte termijn een einde komt en mogelijke verdere escalatie wordt voorkomen, weegt in de gegeven omstandigheden zwaarder dan het belang van [gedaagde] om de bestaande toestand zo lang mogelijk te handhaven.
4.11.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
veroordeelt [gedaagde] de woning binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en verlaten en door afgifte van de sleutels aan Woonstad ter beschikking te stellen;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de maandelijkse huurprijs van € 435,57 voor elke maand dat [gedaagde] de woning in bezit zal houden, vanaf 1 juli 2020 tot de datum waarop Woonbron weer de beschikking over de woning verkrijgt;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonstad vastgesteld op € 102,96 aan dagvaardingskosten, € 124,- aan griffierecht en € 480,- aan salaris gemachtigde.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
424