ECLI:NL:RBROT:2020:5813

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
8343891
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Waterweg Wonen en een gedaagde die in detentie verblijft. De eiseres, Waterweg, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege een huurachterstand van € 2.461,89, die niet betwist werd door de gedaagde. De gedaagde voerde aan dat de achterstand was ontstaan door persoonlijke omstandigheden, waaronder verlies van werk en detentie, en vroeg om een termijn van genade om de achterstand in te lopen. De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand een ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst vormde, waardoor ontbinding gerechtvaardigd was. De gedaagde had geen reële kans aangetoond om de achterstand in te lopen binnen een termijn van een maand, waardoor het verzoek om een termijn van genade werd afgewezen. De kantonrechter heeft de vordering van Waterweg toegewezen, de huurovereenkomst ontbonden en de gedaagde veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van het vonnis. Tevens werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, rente en buitengerechtelijke kosten, en in de proceskosten van Waterweg.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8343891 \ CV EXPL 20-6144
uitspraak: 3 juli 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Waterweg Wonen,
gevestigd te Vlaardingen,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V. te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde], thans verblijvende in de penitentiaire inrichting te Alphen aan den Rijn,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.A. Oosterveen te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Waterweg’ en ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding met producties van 19 februari 2020;
  • de conclusie van antwoord met een productie;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[gedaagde] huurt van Waterweg de woning gelegen te [woonplaats gedaagde] aan het adres [adres] (hierna: het gehuurde).
2.2.
[gedaagde] is bij vooruitbetaling een huurprijs van € 495,69 per maand verschuldigd.

3..Het geschil

3.1.
Waterweg heeft bij dagvaarding (kort gezegd) gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het gehuurde te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling aan Waterweg van € 2.621,44, vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.461,89 en betaling van een bedrag gelijk aan de huurprijs per (gedeelte van een) maand tot de ontruiming van het gehuurde, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2.
Aan haar vordering heeft Waterweg (zakelijk weergegeven en voor zover van belang) het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde] heeft een huurachterstand laten ontstaan van
€ 2.461,89, berekend tot en met februari 2020. Op grond van deze toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst wenst Waterweg de huurovereenkomst te ontbinden. Waterweg maakt daarnaast aanspraak op de wettelijke rente over de huurachterstand, die berekend tot de dag van dagvaarding € 21,15 bedraagt, en op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, ter hoogte van € 138,40 (inclusief btw).
3.3.
[gedaagde] heeft de hoogte van de huurachterstand niet betwist. Hij heeft aangevoerd dat deze achterstand is ontstaan door het verlies van zijn werk, door detentie en door blokkering van zijn bankrekening. [gedaagde] voert aan dat hij verwacht met hulp van familie de huurachterstand volledig te kunnen inlopen. [gedaagde] heeft daarom verzocht de gevorderde ontbinding af te wijzen, dan wel hem een terme de grâce van drie maanden toe te kennen, aangezien ontbinding van de huurovereenkomst zou leiden tot zijn dakloosheid, met alle gevolgen van dien. [gedaagde] verzoekt daarnaast de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten af te wijzen.
3.4.
Op hetgeen partijen verder hebben aangevoerd zal de kantonrechter, voor zover van belang, hierna ingaan.

4..De beoordeling

4.1.
De gevorderde huurachterstand is door [gedaagde] niet betwist. Bij conclusie repliek heeft Waterweg aangevoerd dat er ook in de loop van de procedure geen betalingen van [gedaagde] hebben plaatsgevonden, waardoor de huurachterstand is opgelopen tot € 3.948,96, berekend tot en met mei 2020. Deze achterstand is door [gedaagde] bij conclusie van dupliek niet betwist. [gedaagde] wordt dan ook veroordeeld tot betaling van die achterstand.
4.2.
Ten aanzien van de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde overweegt de kantonrechter het volgende. Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Het betalen van de huurpenningen heeft daarbij te gelden als een van de essentiële verplichtingen die voortvloeit uit de huurovereenkomst. [gedaagde] heeft een huurachterstand laten ontstaan van nagenoeg acht maanden. Dit is een dermate ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst, dat deze ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde in beginsel rechtvaardigen. De door [gedaagde] aangevoerde persoonlijke omstandigheden maken dit niet anders. Hoe moeilijk deze omstandigheden ook voor hem mogen zijn, deze ontslaan hem immers niet van zijn betalingsverplichtingen (zoals reeds door hem verwoord in zijn conclusie van dupliek).
4.3.
Ten aanzien van het verzoek tot toekenning van een terme de grâce overweegt de kantonrechter het volgende. Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij samen met zijn moeder en broer de huurachterstand op korte termijn zal kunnen aflossen. Hij heeft echter geen concreet zicht gegeven op de termijn waarop hij de huurachterstand zal voldoen. Twee maanden later, bij het indienen van de conclusie van dupliek, had nog geen betaling plaatsgevonden en was de achterstand derhalve zelfs verder opgelopen. Op grond van artikel 7:280 BW kan de kantonrechter een terme de grâce toekennen van ten hoogste een maand. [gedaagde] heeft er geen blijk van gegeven dat er een reële kans is dat hij de huurachterstand van acht maanden binnen een maand kan voldoen. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om een terme de grâce toe te kennen. De gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde worden daarom toegewezen. De ontruimingstermijn wordt gesteld op 14 dagen na betekening van dit vonnis. De met de ontbinding samenhangende vordering tot betaling van een bedrag gelijk aan de huurprijs, tot aan de ontruiming van de woning, wordt als onweersproken eveneens toegewezen.
4.4.
De gevorderde rente over de huurachterstand, die berekend tot en met de dag van dagvaarding € 21,15 bedraagt, wordt als niet betwist en op de wet gegrond toegewezen.
4.5.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten overweegt de kantonrechter het volgende. Waterweg heeft bij dagvaarding een zogenoemde veertiendagenbrief overgelegd, die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Zij stelt dat zij deze op 13 mei 2019 heeft verzonden aan [gedaagde], op het adres van het gehuurde. [gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord aangevoerd dat hij ‘voor zover hij weet’ deze brief niet heeft ontvangen. Later in die conclusie vermeldt hij ‘mocht de heer [gedaagde] toch wel de 14 dagen brief toegezonden hebben gekregen’. [gedaagde] wekt hiermee de indruk dat hij vergeten is of hij de brief wel of niet ontvangen heeft. De kantonrechter acht dat verweer tegenover de gemotiveerde stellingen van Waterweg onvoldoende onderbouwd. Bij zijn conclusie van dupliek heeft [gedaagde] aangegeven dat hij bedoelde te zeggen dat de brief hem in ieder geval niet heeft bereikt in de penitentiaire inrichting waar hij thans verblijft. In de conclusie van antwoord heeft [gedaagde] echter aangegeven dat hij vanaf eind 2019 gedetineerd is. Ten tijde van het versturen van de veertiendagenbrief (in mei 2019) was hij derhalve niet gedetineerd, zodat de kantonrechter aan dit verweer voorbij zal gaan. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 138,39, die is berekend conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, wordt dan ook toegewezen.
4.6.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] veroordeeld in de kosten van deze procedure, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Waterweg worden vastgesteld op
€ 601,96 aan verschotten (€ 499,- aan griffierecht en € 102,96 aan dagvaardingskosten) en
€ 420,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten à € 210,-).

5..De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het gehuurde;
veroordeelt [gedaagde] om het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten met al het zijne en de zijnen en het gehuurde onder afgifte van de sleutels geheel ontruimd ter vrije beschikking van Waterweg te stellen en te laten;
veroordeelt [gedaagde] om aan Waterweg te betalen een bedrag van € 4.108,50 aan huurachterstand berekend tot en met mei 2020, rente berekend tot 19 februari 2020 en buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.461,89, berekend vanaf 19 februari 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Waterweg van een bedrag van € 495,69 of zoveel hoger als bij een wettelijke huurverhoging zou zijn toegelaten, uit hoofde van huur dan wel schadevergoeding vanaf juni 2020, per maand (of gedeelte daarvan) dat [gedaagde] het gehuurde in gebruik houdt;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Waterweg vastgesteld op € 601,96 aan verschotten en € 420,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
33394