ECLI:NL:RBROT:2020:5888

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
C/10/589491 / KG ZA 20-21 (voorlopige voorziening) / C/10/589481 / FA RK 20-156 (beroep)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging huisverbod en afwijzing voorlopige voorziening in het kader van huiselijk geweld

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 januari 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen de verlenging van een huisverbod. Verzoeker, die een huisverbod had gekregen van de burgemeester van Hendrik-Ido-Ambacht, stelde dat het gevaar niet meer bestond en dat zowel hij als zijn echtgenote en kinderen lijden onder de tijdelijke scheiding. De rechtbank oordeelde echter dat er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat het gevaar was geweken. De hulpverlening was nog niet opgestart en er waren geen veiligheidsafspraken gemaakt. Bovendien was er een voorgeschiedenis van huiselijk geweld, met eerdere huisverboden in 2010 en 2018. De rechtbank concludeerde dat de dreiging van gevaar nog steeds aanwezig was en dat het huisverbod terecht was verlengd. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en het beroep tegen de verlenging van het huisverbod werd ongegrond verklaard. De rechtbank benadrukte dat duidelijke afspraken gemaakt moesten worden om escalaties te voorkomen en dat de veiligheid van de achterblijfster en de kinderen niet gewaarborgd kon worden zonder deze afspraken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.: C/10/589491 / KG ZA 20-21 (voorlopige voorziening)
C/10/589481 / FA RK 20-156 (beroep)

Procesverbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

14 januari 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen

[verzoeker] , verzoeker,

wonende te [woonplaats] ,
nu verblijvende op een onbekend adres,
gemachtigde mr. E.R. Weening te Rotterdam,
en

de burgemeester van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht, verweerder,

gemachtigde mr. S. van der Padt,
in welke zaken belanghebbenden zijn:

[echtgenote van verzoeker] , echtgenote van verzoeker,

wonende te [woonplaats] ,
hierna achterblijfster,
en

[naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2005 te [geboorteplaats minderjarige 1] en

[naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2009 te [geboorteplaats minderjarige 2] ,
minderjarige zonen van verzoeker,
wonende te [woonplaats] .

Ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 25 december 2019 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan verzoeker voor een periode van tien dagen, tot 4 januari 2020 te 18.55 uur.
Bij besluit van 31 december 2019 heeft verweerder dit huisverbod verlengd tot 22 januari 2020 te 18.55 uur.
Bij brief van 10 januari 2020 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen laatstgenoemd besluit (hierna: het bestreden besluit). Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De oudste minderjarige is gehoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2020. Aanwezig waren:
 verzoeker en zijn gemachtigde;
 verweerder, vertegenwoordigd door de gemachtigde;
 de echtgenote van verzoeker;
 dhr. [naam maatschappelijk werker] , maatschappelijk werker bij Veilig Thuis.
De gemachtigde van de man heeft gebruik gemaakt van pleitnotities en deze overgelegd.

Beslissing

 verklaart het beroep ongegrond,
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het huisverbod verlengd voor de duur van achttien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning nog steeds (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
Het verzoek strekt ertoe het huisverbod met onmiddellijke ingang althans op zo kort mogelijke termijn te beëindigen althans een zodanige voorziening te treffen dat verzoeker weer zo goed mogelijk contact kan hebben met echtgenote en kinderen, uiteraard voor zover dat gewenst is door het gezin.
Het beroep strekt ertoe het bestreden besluit te beëindigen.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.1.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat hij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep.
3. Verzoeker voert aan dat het gevaar niet meer bestaat. Zowel hij als achterblijfster als de kinderen lijden onder de tijdelijke scheiding.
3.1.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth, voor zover hier van belang, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wth kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
3.2.
De rechtbank overweegt dat het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument is waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen.
De bevoegdheid tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod is beperkt tot situaties waarin voldoende grond is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voordoet voor de veiligheid van personen.
3.3.
Verzoeker heeft geen beroep ingesteld tegen het besluit van 25 december 2019, waarbij hem een huisverbod is opgelegd. Hiermee staat vast dat er ten tijde van het opleggen van dit besluit sprake was van feiten en omstandigheden op grond waarvan in ieder geval een vermoeden van ernstig en onmiddellijk dreigend gevaar aanwezig was.
Thans ligt de vraag voor of verweerder bevoegd was het huisverbod te verlengen. De rechtbank dient daartoe te toetsen of er ten tijde van de verlenging sprake was van gewijzigde omstandigheden op grond waarvan het gevaar dan wel het ernstig vermoeden daarvan was geweken. De rechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Het aanvaarden van een aanbod tot hulpverlening, het beginnen met die hulpverlening en de reële verwachting dat betrokkene blijft meewerken daaraan, zijn indicaties dat het gevaar niet langer bestaat. Als blijkt van dat gevaar, dan was verweerder bevoegd het huisverbod te verlengen tot ten hoogste vier weken.
Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.
3.4.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat het gevaar zich niet langer voortzet. Vast staat dat de hulpverlening nog niet is aangevangen. Tot op heden konden er nog geen veiligheidsafspraken worden gemaakt om de veiligheid van achterblijfster en de kinderen te waarborgen. Derhalve is er tot op heden nog geen concrete hulpverlening opgestart.
Daarnaast is er sprake van ambivalent gedrag van achterblijfster, met name in wat zij wil met de relatie met verzoeker. Voorts is er een voorgeschiedenis van huiselijk geweld: in 2010 en in 2018 zijn eerder aan verzoeker huisverboden opgelegd.
3.5.
Op grond van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat ten tijde van de verlenging van het huisverbod de dreiging van het gevaar of het ernstige vermoeden daarvan nog aanwezig was en dat onder de huidige omstandigheden een kans op herhaling onverminderd aanwezig is. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid het huisverbod te verlengen. De voorzieningenrechter ziet geen redenen om het huisverbod thans op te heffen. Zolang er geen afspraken met verzoeker en zijn echtgenote zijn gemaakt over hoe het contact tussen hen plaats zou moeten vinden en onder welke voorwaarden, kan de veiligheid van achterblijfster en de kinderen niet gewaarborgd worden. Duidelijke afspraken zullen gemaakt moeten worden om escalaties te voorkomen.
3.6.
Dat zowel verzoeker als achterblijfster en de kinderen te kennen geven dat zij onder de scheiding lijden en dat achterblijfster en de kinderen verzoeker kunnen ondersteunen, onder meer in het nemen van zijn dagelijkse medicatie, maakt dit niet anders. Overigens lijken de kinderen in dit opzicht een volwassen rol te krijgen in het gezin, hetgeen zorgen baart.
3.7.
Voor zover er bij partijen onbegrip is over hetgeen verzoeker wel mag doen met zijn kinderen, zoals bowlen, overweegt de rechtbank dat de man nu geen zorgtaken binnen het gezin moet hebben aangezien dat afbreuk zou doen aan het huisverbod. Maar het staat de gemeente vrij om verzoeker wel de gelegenheid te bieden om iets leuks te doen met zijn kinderen omdat dit in het belang van de kinderen is. Dit is echter geen reden om het huisverbod op te heffen.
3.8.
Nu geen van de grieven tegen het bestreden besluit doel treffen moet worden geoordeeld dat het beroep van verzoeker tegen de verlenging van het huisverbod ongegrond moeten worden verklaard.
4. Omdat het beroep tegen de verlenging ongegrond wordt verklaard, zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
Aldus gedaan door mr. M.W.J. van Elsdingen, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, en door deze en P. Landman, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: