In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerdere faillissementsverklaring van 16 juni 2020. De verzoekster, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, heeft verzet aangetekend tegen de faillissementsverklaring, die was uitgesproken op verzoek van de verweerder. De rechtbank ontving het verzoekschrift op 29 juni 2020. De curator heeft op 3 juli 2020 zijn bevindingen aan de rechtbank gestuurd en medegedeeld dat er zekerheid is gesteld voor de betaling van zijn salaris en verschotten. Zowel de advocaat van de verzoekster als de advocaat van de verweerder hebben op dezelfde dag bericht dat partijen een betalingsregeling hebben getroffen en dat de verweerder instemt met het verzoek. De rechtbank heeft, met instemming van partijen en de curator, uitspraak gedaan op basis van de stukken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzet tijdig is ingesteld en dat de verzoekster ontvankelijk is in haar verzoek. Op basis van de ingediende berichten heeft de rechtbank geconcludeerd dat er geen summierlijke feiten of omstandigheden zijn die aantonen dat de verzoekster in een toestand verkeert van niet kunnen betalen. Daarom heeft de rechtbank het vonnis van 16 juni 2020 vernietigd. Tevens heeft de rechtbank het salaris van de curator vastgesteld op € 2.049,84, exclusief omzetbelasting, en de verschotten op € 81,99, eveneens exclusief omzetbelasting. Deze bedragen zijn ten laste van de verzoekster gebracht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent.