In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Havensteder, eiseres, en een gedaagde, die als huurster betrokken was bij een huurovereenkomst. De eiseres vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, alsook betaling van achterstallige huur. De gedaagde had een huurachterstand opgebouwd van € 5.278,37, die was ontstaan door het niet tijdig betalen van de huurpenningen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde in gebreke was gebleven en dat haar verweer, dat berustte op financiële omstandigheden, niet voldoende was onderbouwd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde gehouden was om de achterstallige huur te betalen en dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was, gezien de hoogte van de huurachterstand. De kantonrechter heeft echter besloten om de ontbinding en ontruiming voorwaardelijk toe te wijzen, onder de voorwaarde dat de gedaagde de lopende huur en een betalingsregeling van € 50,00 per maand zou nakomen. Indien de gedaagde niet aan deze verplichtingen voldeed, zou de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming alsnog plaatsvinden. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten.