ECLI:NL:RBROT:2020:5917

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 mei 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
8120379 / CV EXPL 19-45733
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremie en incassokosten door zorgverzekeraar

In deze zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in persoon procedeerde, met betrekking tot een zorgverzekeringsovereenkomst. De kantonrechter te Rotterdam heeft op 15 mei 2020 uitspraak gedaan in deze zaak, die volgde op een procedure waarin de gedaagde in gebreke was gebleven met de betaling van verschuldigde premies en eigen risico. De vordering van VGZ betrof een bedrag van € 500,00, dat de gedaagde moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De gedaagde had erkend dat hij een deel van de vordering moest betalen, maar betwistte de hoogte van het bedrag. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde, ondanks herhaalde aanmaningen, niet tijdig had betaald en dat VGZ recht had op de gevorderde bedragen. De kantonrechter heeft de vordering van VGZ toegewezen, inclusief de buitengerechtelijke incassokosten en vervallen rente, en de gedaagde in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8120379 / CV EXPL 19-45733
uitspraak: 15 mei 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
VGZ Zorgverzekeraar N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
gemachtigde: Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarders, te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘VGZ’ respectievelijk ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennisgenomen:
  • het exploot van dagvaarding van 16 oktober 2019, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van [gedaagde] ;
  • het schriftelijk verweer van [gedaagde] , met producties;
  • het tussenvonnis van 28 november 2019, waarin de kantonrechter een mondelinge behandeling heeft bepaald;
  • de brief van 23 december 2019 met de ten behoeve van de mondelinge behandeling toegezonden producties van VGZ;
  • de akte uitlaten van VGZ; met producties.
1.2.
Bij brief van 2 januari 2020 heeft de gemachtigde van VGZ, met instemming van [gedaagde] , verzocht de mondelinge behandeling uit te stellen en de zaak aan te houden teneinde partijen de gelegenheid te bieden de mogelijkheden van een minnelijke regeling te onderzoeken.
1.3.
Bij akte uitlaten heeft VGZ medegedeeld dat het partijen niet is gelukt om een minnelijke regeling te treffen en heeft zij de kantonrechter verzocht vonnis te wijzen.
1.4.
[gedaagde] heeft, hoewel daartoe behoorlijk in de gelegenheid gesteld, niet op voornoemde akte van VGZ gereageerd.
1.5.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
Tussen VGZ en [gedaagde] is een zorgverzekeringsovereenkomst tot stand gekomen. Deze overeenkomst heeft betrekking op de verplichte basisverzekering en/of een aanvullende verzekering.
2.2.
Uit hoofde van deze overeenkomst, de Zorgverzekeringswet en de polisvoorwaarden is [gedaagde] aan VGZ periodiek (bij vooruitbetaling) premie en/of eigen risico verschuldigd.

3..De vordering

3.1.
VGZ heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 500,00, onder reservering van het overige, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (nog openstaande) hoofdsom vanaf de dag van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering heeft VGZ – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1.
[gedaagde] is, ondanks herhaalde aanmaning en sommatie, in gebreke gebleven met de tijdige en volledige voldoening van het door hem aan VGZ verschuldigde bedrag van in totaal € 3.019,62, bestaande uit onbetaald gelaten premies en declaraties.
3.2.2.
Door de wanbetaling van [gedaagde] zag VGZ zich genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke kosten te maken. Deze kosten van
€ 502,85 (incl. btw) komen voor rekening van [gedaagde] .
3.2.3.
Voorts maakt VGZ aanspraak op de wettelijke rente, waaronder een bedrag van in totaal € 304,48 aan vervallen rente berekend tot 16 oktober 2019.
3.2.4.
[gedaagde] heeft, na aanmaning en sommatie, een bedrag van € 113,80 aan VGZ betaald. Dit bedrag strekt in mindering op het totaal van voornoemde bedragen.
3.2.5.
VGZ heeft haar vordering beperkt tot € 500,00, onder reservering van haar rechten van hetgeen zij meer of anders van [gedaagde] te vorderen heeft.

4..Het verweer

[gedaagde] heeft erkend dat hij een deel van de vordering moet betalen, maar heeft – naar de kantonrechter begrijpt – de hoogte van de vordering betwist. Daartoe heeft hij – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd. De polis stond tot 2016 op naam van de ex van [gedaagde] en pas vanaf 2016 op naam van [gedaagde] . Voorts staan op de polis ten onrechte nog de zonen van [gedaagde] . Zijn zonen betalen immers al enkele jaren zelf hun zorgverzekering aan VGZ.

5..De beoordeling

5.1.
VGZ is ingegaan op het verweer van [gedaagde] en heeft haar vordering nader, met stukken, onderbouwd. Volgens VGZ heeft [gedaagde] op 22 juni 2011 zelf een verzoek gedaan tot splitsing van de polis en heeft hij daarom vanaf 1 juli 2011 zijn eigen polis. Voorts hebben de zonen van [gedaagde] , ondanks dat VGZ hen daar op heeft gewezen, geen eigen verzekering afgesloten, aldus VGZ.
5.2.
[gedaagde] heeft deze nadere stellingen en de inhoud van de door VGZ in het geding gebrachte stukken niet betwist. [gedaagde] heeft immers, hoewel hij daartoe behoorlijk in de gelegenheid is gesteld, niet meer gereageerd op de (nadere) stellingen en stukken van VGZ. Gelet hierop dient de kantonrechter uit te gaan van de juistheid van die stellingen en de inhoud van de stukken van VGZ. Het voorgaande leidt dan ook tot de conclusie dat [gedaagde] het bij hem in rekening gebrachte bedrag van € 3.019,62 aan VGZ is verschuldigd. De vordering van VGZ ter zake is dan ook als onvoldoende gemotiveerd weersproken en op de wet gegrond toewijsbaar.
5.3.
Ingevolge artikel 6:44 BW dienen de betalingen die [gedaagde] na sommatie heeft verricht eerst in mindering te strekken op de kosten, waaronder de buitengerechtelijke kosten, vervolgens van de vervallen rente en ten slotte van de hoofdsom. Dit brengt mee dat beoordeeld moet worden of de gevorderde buitengerechtelijke kosten en rente toewijsbaar zijn.
5.4.
VGZ maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. VGZ, althans haar gemachtigde, heeft aan [gedaagde] een aanmaning verzonden, die voldoet aan de in artikel 6:96, zesde lid BW gestelde eisen. Nu [gedaagde] hieromtrent geen verweer heeft gevoerd, zal van de ontvangst van deze aanmaning door [gedaagde] worden uitgegaan. Daarnaast staat vast dat [gedaagde] niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn tot volledige betaling van de gevorderde hoofdsom is overgegaan. Het gevorderde bedrag van € 502,85 (incl. btw) aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is dan ook toewijsbaar.
5.5.
De gevorderde vervallen rente van € 304,48 is als onweersproken en op de wet gegrond toewijsbaar. Ditzelfde geldt voor de gevorderde rente vanaf de dag der dagvaarding.
5.6.
Correcte toepassing van artikel 6:44 BW leidt tot de conclusie dat een bedrag van € 389,05 aan buitengerechtelijke incassokosten, € 304,48 aan vervallen rente en € 3.019,62 aan hoofdsom resteert.
5.7.
Gelet op de (beperking van de) vordering van VGZ wordt een bedrag van
€ 500,00 aan hoofdsom, buitengerechtelijke incassokosten en vervallen rente toegewezen onder reservering van het meerdere.
5.8.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ tegen kwijting te betalen € 500,00 aan hoofdsom, buitengerechtelijke incassokosten en vervallen rente, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over het saldo dat vanaf de dag van dagvaarding aan hoofdsom, telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan, tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van VGZ vastgesteld op € 224,06 aan verschotten en € 144,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
37555