ECLI:NL:RBROT:2020:5928

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
8 juli 2020
Zaaknummer
C/10/467298 / HA ZA 15-28 C/10/572636 / HA ZA 19-374
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en schadevergoeding in een complexe civiele procedure met internationale elementen

Op 8 juli 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen Lionex (M) SDN. BHD. en verschillende gedaagden, waaronder Van Uden Holding B.V. en andere vennootschappen. De zaak betreft een complexe aansprakelijkheidskwestie die voortvloeit uit beschuldigingen van 'tort of conspiracy' naar Maleisisch recht. De rechtbank heeft eerder tussenvonnissen gewezen, waarin de aansprakelijkheid van de gedaagden werd vastgesteld. In dit eindvonnis heeft de rechtbank de schadevergoeding vastgesteld op MYR 763.395,50 en € 92.349,22, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die Lionex heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige daden. De rechtbank heeft ook de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. In een gevoegde zaak, die ook op dezelfde datum werd behandeld, zijn de vorderingen van de gedaagden afgewezen. De rechtbank heeft de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis verklaard, onder de voorwaarde dat Lionex zekerheid stelt voor een bedrag van € 300.000,00. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de samenstelling van de kamer is gewijzigd na eerdere zittingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Vonnis van 8 juli 2020
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/467298 / HA ZA 15-28 van
1. de rechtspersoon naar Maleisisch recht
LIONEX (M) SDN. BHD.,
gevestigd te Kuala Lumpur (Maleisië),
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DPW VAN STOLK HOLDING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOFSTÉ HOLDING B.V.,
gevestigd te Aalten,
eiseressen,
advocaat mr. G.H. Gispen te Amsterdam,
tegen

1..[naam gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
2.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
3.
[naam gedaagde 3],
wonende te [woonplaats gedaagde 3] ,
4.
[naam gedaagde 4],
wonende te [woonplaats gedaagde 4] ,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN UDEN HOLDING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WOOD TRADING HOLDING B.V.,
voorheen h.o.d.n. [handelsnaam]
gevestigd te Rotterdam,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN UDEN GROUP B.V.,
gevestigd te Rotterdam
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
V-WOOD BEHEER B.V.,
gevestigd te Schijndel,
9. de rechtspersoon naar Maleisisch recht
BLUE ROOTS SDN. BHD.,
gevestigd te Shah Alam (Maleisië),
gedaagden,
advocaat mr. F.C. van Uden te Amsterdam.
en in de gevoegde zaak met zaaknummer/rolnummer C/10/572636 / HA ZA 19-374 van

1..[naam gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 1],
2.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2],
3.
[naam gedaagde 3],
wonende te [woonplaats gedaagde 3],
4.
[naam gedaagde 4],
wonende te [woonplaats gedaagde 4],
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN UDEN HOLDING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WOOD TRADING HOLDING B.V.,
voorheen h.o.d.n. [handelsnaam]
gevestigd te Rotterdam,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN UDEN GROUP B.V.,
gevestigd te Rotterdam
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
V-WOOD BEHEER B.V.,
gevestigd te Schijndel,
9. de rechtspersoon naar Maleisisch recht
BLUE ROOTS SDN. BHD.,
gevestigd te Shah Alam (Maleisië),
gedaagden,
advocaat mr. F.C. van Uden te Amsterdam.
tegen
1. de rechtspersoon naar Maleisisch recht
LIONEX (M) SDN. BHD.,
gevestigd te Kuala Lumpur (Maleisië),
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DPW VAN STOLK HOLDING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOFSTÉ HOLDING B.V.,
gevestigd te Aalten,
eiseressen,
advocaat mr. G.H. Gispen te Amsterdam,
Partijen zullen hierna Lionex c.s. en [gedaagden] genoemd worden. Eiseressen in de zaak met rolnummer 15-28 zullen afzonderlijk als ‘Lionex’, ‘DPW van Stolk’ en ‘Hofsté’ worden aangeduid. Gedaagden in de zaak met rolnummer 15-28 zullen afzonderlijk als ‘ [naam gedaagde 1] ’, ‘ [naam gedaagde 2] ’, ‘ [naam gedaagde 3] ’, ‘ [naam gedaagde 4] ’, ‘Van Uden Holding’, ‘ [handelsnaam] ’, ‘Van Uden Group’, ‘V-Wood’ en ‘Blue Roots’ worden aangeduid. Van Uden Holding en de daaraan gelieerde vennootschappen worden samen ook aangeduid als de ‘Van Uden groep’.

1..De procedure

In de zaak 15-28

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 19 september 2018 (hierna ook aangeduid als ‘tussenvonnis III’), alsmede de daaraan ten grondslag liggende stukken,
  • de conclusie na tussenvonnis III van Lionex c.s., met producties 331 en 332,
  • de antwoordconclusie na derde tussenvonnis van [gedaagden] , met producties 234 tot en met 245,
  • de akte uitlating producties van Lionex c.s., met producties 333 tot en met 339,
  • de antwoordakte van [gedaagden] ,
  • het proces-verbaal van het op 18 februari 2020 gehouden (derde) pleidooi en de daarin vermelde pleitaantekeningen van mrs. Gispen, Heems en Van Uden,
  • de brief van mr. Van Uden van 12 maart 2020, met opmerkingen over het proces-verbaal,
  • het faxbericht van mr. Heems van 18 maart 2020, in reactie op de brief van mr. Van Uden.
1.2.
Na het tussenvonnis van 19 september 2018 heeft een wijziging in de samenstelling van de meervoudige kamer plaatsgevonden, te weten dat mr. W.J. van den Bergh is vervangen door mr. J. van de Klashorst. Dit vonnis wordt gewezen door de kamer ten overstaan waarvan het (derde) pleidooi heeft plaatsgevonden.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
In de zaak 19-374
1.4.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in het incident van 19 juni 2019, alsmede de daarin vermelde stukken,
  • de conclusie van antwoord, met een productie,
  • de brief van de rechtbank aan partijen van 27 november 2019, waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van comparitie van 18 februari 2020, en de daarin vermelde pleitaantekeningen van mrs. Gispen, Heems en Van Uden,
  • de brief van mr. Van Uden van 12 maart 2020, met opmerkingen over het proces-verbaal,
  • het faxbericht van mr. Heems van 18 maart 2020, in reactie op de brief van mr. Van Uden.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De beoordeling

in de zaak 15-28

De eerdere tussenvonnissen
2.1.
In het tussenvonnis van 1 november 2017 (tussenvonnis II) heeft de rechtbank – samengevat weergegeven en voor zover hier van belang – geoordeeld dat [gedaagden] aansprakelijk zijn voor de door Lionex geleden schade op grond van
tort of conspiracy, waarbij gebruik is gemaakt van
unlawful meansin het kader van de
agreementmet
intention to injureop het gebied van het overnemen van werknemers (a), het overnemen van klanten (b) en het schaden van de relatie met de bank (f).
De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat de gevorderde verklaring voor recht onder 1 (zie 3.1 van het tussenvonnis van 21 september 2016; tussenvonnis I) toewijsbaar is voor zover het Lionex betreft en dat [gedaagden] de uit de
tort of conspiracyvoortvloeiende schade van Lionex moeten vergoeden.
2.2.
Ten behoeve van de beoordeling van de hoogte van de schade heeft de rechtbank in tussenvonnis II – samengevat weergegeven – de volgende uitgangspunten geformuleerd:
a. a) de hoogte van de schade zal naar Maleisisch recht moeten worden beoordeeld. Daarbij zal, voor zover mogelijk, de concreet door Lionex geleden schade moeten worden berekend.
b) per
unlawful means(werknemers, klanten en bankrelatie) zal een vergelijking gemaakt moeten worden tussen de situatie mèt de
tort of conspiracyen de situatie zonder de
tort of conspiracy(ook aangeduid als de Soll-positie). Daarbij zal de gederfde winst na belasting berekend moeten worden.
c) voor zover mocht blijken dat er sprake is van overlapping tussen schadeposten, zullen de diverse schadeposten slechts eenmaal worden meegenomen in de schadebegroting.
d) de aan Lionex te vergoeden schade zal worden vastgesteld op het verschil tussen de winst (c.q. het verlies) in de situatie die is ontstaan na de
tort of conspiracyen de winst (c.q. het verlies) in de hypothetische situatie zonder de
tort of conspiracy. Eventueel verder verlies dient voor rekening van Lionex te blijven omdat dat ook zou zijn ontstaan als de
tort of conspiracyniet was gepleegd.
Het begroten van de schade aan de hand van deze uitgangspunten moet ertoe leiden dat het effect van de alternatieve schadeoorzaak en de
contributory negligencehierin niet wordt meegenomen, zodat deze kwesties aldus geen bespreking meer behoeven.
2.3.
In tussenvonnis III heeft de rechtbank met betrekking tot de schade als gevolg van de
unlawful means‘bankrelatie’ geoordeeld dat – samengevat weergegeven – Lionex c.s. onvoldoende concreet hebben gesteld en onderbouwd dat het ECR-krediet is ingetrokken als gevolg van de
tort of conspiracyen dat Lionex als gevolg van het gesprek tussen [naam 1] en HSBC in augustus 2012 over de financiering van Blue Roots schade heeft geleden. Onder die omstandigheden achtte de rechtbank het niet meer aannemelijk dan onaannemelijk dat Lionex als gevolg van de
tort of conspiracyop het punt van de bankrelatie schade heeft geleden. De rechtbank heeft de schade op dit punt daarom op nihil begroot.
2.4.
Ten aanzien van de schade als gevolg van de
unlawful means‘werknemers’ heeft de rechtbank Lionex c.s. in de gelegenheid gesteld te reageren op het door [gedaagden] bij antwoordconclusie na tussenvonnis II overgelegde rapport van Alvarez & Marsal. Met betrekking tot de
unlawful means‘klanten’ heeft de rechtbank Lionex c.s. in de gelegenheid gesteld hun stellingen aangaande het doorleiden van de onder 2.40 van tussenvonnis II vermelde klanten naar Blue Roots nader te bewijzen. In dat verband heeft de rechtbank Lionex c.s. in de gelegenheid gesteld te reageren op de door [gedaagden] overlegde verklaringen van de klanten waaruit zou volgen dat deze klanten niet zouden zijn ‘doorgeleid’ naar Blue Roots. Daarnaast mocht Lionex c.s. op het punt van de ‘klanten’ nog reageren op het hiervoor vermelde rapport van Alvarez & Marsal.
2.5.
Met betrekking tot de door Lionex c.s. gevorderde kosten heeft de rechtbank in tussenvonnis III – samengevat weergegeven – het volgende geoordeeld:
- de verschuldigdheid van de advocaatkosten en de beslagkosten zal worden beoordeeld naar Nederlands recht als lex fori, en dus in beginsel conform de exclusieve en limitatieve regeling van art. 237-241 Rv,
- de advocaatkosten gemaakt in verband met de art. 843a-Rv procedure zijn begrepen in de kostenveroordeling in het vonnis van 4 juli 2014. Er is geen ruimte voor het opnieuw in deze procedure betrekken van deze kosten,
- de toewijsbaarheid van de gevorderde kosten van de deskundigen (exhibitietraject deskundigen, expertise van dr. Joling, het inwinnen van inlichtingen over de inhoud van Maleisisch recht en het inwinnen van advies van prof. dr. Koelewijn) moet naar Maleisisch recht worden beoordeeld,
- de vertaalkosten zijn van procesrechtelijke aard en de toewijsbaarheid daarvan wordt daarom naar Nederlands recht beoordeeld.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over – kort gezegd – de inhoud van het Maleisisch recht ter zake van de hiervoor bedoelde deskundigenkosten.
Terugkomen op eerdere tussenvonnissen
2.6.
Voordat de rechtbank (de hoogte van) de schade die Lionex stelt te hebben geleden verder zal beoordelen, zal de rechtbank eerst ingaan op het verzoek van Lionex c.s. om terug te komen op enkele beslissingen in de eerdere tussenvonnissen.
Uitgangspunten schadebegroting
2.7.
Lionex c.s. stellen dat de rechtbank met de onder 2.2 e.v. weergegeven uitgangspunten een onjuiste maatstaf heeft aangelegd bij de begroting van de schade. De rechtbank heeft in tussenvonnis III de schade met betrekking tot iedere door haar vastgestelde
unlawful meansafzonderlijk beoordeeld. Dit is volgens Lionex c.s. niet juist. Dat gebruik is gemaakt van (een of meer)
unlawful meansleidt tot het oordeel dat een
tort of conspiracyis gepleegd. Dan moet de schade als gevolg van de
tort of conspiracyworden vergoed, en niet de schade als gevolg van de afzonderlijke
unlawful means. Naar Maleisisch recht dient die schade
at largete worden begroot. Het gaat om alle schade die het gevolg is van enige en iedere handeling waaruit de
conspiracyheeft bestaan. Daarom dienen alle handelingen, feiten en gebeurtenissen die onderdeel uitmaken van de
tort of conspiracyniet alleen zelfstandig, maar ook in onderlinge samenhang te worden beschouwd, evenals alle feiten en gebeurtenissen die daarvan het gevolg zijn. Daarbij dient de rechtbank de
yardstick of a reasonable mante hanteren. De schade moet op een redelijk bedrag worden vastgesteld met in achtneming van alle daarvoor relevante feiten en omstandigheden, aldus Lionex c.s.
2.8.
De bezwaren die Lionex c.s. hebben geuit tegen het uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel van de rechtbank dat de schade zal worden begroot aan de hand van de in 2.54 van tussenvonnis II geformuleerde uitgangspunten, vormen voor de rechtbank geen aanleiding om op die beslissing terug te komen. De door Lionex c.s. aangedragen argumenten (zie 2.7) zijn reeds aan de orde geweest in de voorafgaand aan tussenvonnis II gewisselde conclusies en tijdens het pleidooi op 20 juni 2017 en zijn meegewogen bij de beslissing als bedoeld in 2.54 van tussenvonnis II. Gesteld noch gebleken is van na tussenvonnis II en III aan het licht gekomen feiten waaruit volgt dat het eerdere oordeel van de rechtbank evident berust op een onjuiste feitelijke grondslag. Evenmin is gebleken van zodanige nieuwe inzichten, argumenten en/of juridische ontwikkelingen dat het eerdere oordeel van de rechtbank evident berust op een onjuiste juridische grondslag.
De enkele omstandigheid dat over de wijze van schade begroten wellicht ook anders geoordeeld kan worden, is, mede gelet op de vrijheid die de rechter zowel naar Maleisisch als naar Nederlands recht toekomt bij het begroten van de schade, onvoldoende om terug te komen op bovenvermelde beslissing.
2.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek van Lionex c.s. om terug te komen op de onder 2.54 van tussenvonnis II weergegeven uitgangspunten ter begroting van de schade zal worden afgewezen.
Bankrelatie
2.10.
Lionex c.s. stellen dat de rechtbank dient terug te komen op de berekening van de schade als gevolg van de
unlawful means‘bankrelatie’. De rechtbank veronderstelt volgens Lionex c.s. dat HSBC het ECR-krediet ook zou hebben opgezegd indien [naam 1] op 14 augustus 2012 geen gesprek met die bank zou hebben gevoerd. De
tort of conspiracyziet echter niet op het voeren van één enkel gesprek, maar op de omstandigheid dat [namen] hun positie in de relatie tot HSBC hebben misbruikt, als gevolg waarvan die relatie ernstig is geschaad. Door de
conspiracyis Lionex' vermogen om het door toedoen van [namen] ernstig geschonden vertrouwen bij HSBC te herstellen gefrustreerd. Als de
tort of conspiracyniet zou zijn gepleegd, dan had Lionex op basis van deugdelijke informatie en zonder dat het vertrouwen van de bank in Lionex door de gedragingen van [namen] ernstig was geschaad, wél tijdig maatregelen kunnen treffen om de relatie met HSBC te continueren c.q. te normaliseren. Bij het begroten van de schade moeten de onrechtmatige gedragingen worden weggedacht. Ten aanzien van overige omstandigheden moet ervan worden uitgegaan dat deze hetzelfde zouden zijn gebleven. Dat leidt er volgens Lionex c.s. toe dat de kredietrelatie zonder
tort of conspiracyniet zou zijn opgezegd.
2.11.
Ook op dit punt is gesteld noch gebleken van na tussenvonnis III gebleken feiten waaruit volgt dat het eerdere oordeel van de rechtbank (zie 2.3) evident berust op een onjuiste feitelijke grondslag. Lionex c.s. hebben ook geen relevant en concreet bewijsaanbod gedaan van de stelling dat het ECR-krediet is ingetrokken als gevolg van de
tort of conspiracy. Voorts is niet gebleken van zodanige nieuwe inzichten, argumenten en/of juridische ontwikkelingen dat het eerdere oordeel van de rechtbank evident berust op een onjuiste juridische grondslag, zodat de overwegingen onder 2.8 hier van overeenkomstige toepassing zijn.
2.12.
De rechtbank blijft dus bij haar oordeel dat het niet meer aannemelijk dan onaannemelijk is dat Lionex als gevolg van de
tort of conspiracyop het punt van de bankrelatie schade heeft geleden, zodat de schade op dit punt nihil bedraagt.
Kosten
2.13.
Lionex c.s. verzoeken de rechtbank terug te komen op het oordeel in tussenvonnis III dat de advocaatkosten moeten worden gezien als kosten ter instructie van de zaak. De rechtbank heeft ten onrechte de kosten die haar advocaten hebben moeten maken om de feiten te achterhalen gerekend tot de proceskosten. Naar Maleisisch recht komen de integrale kosten van onderzoek naar schade in het kader van een onrechtmatige gedraging voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten vallen naar Maleisisch recht derhalve niet onder een bepaalde kostenvergoeding, maar kunnen integraal worden toegewezen als onderdeel van de schadevergoeding.
2.14.
De rechtbank blijft bij haar uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel dat de door Lionex c.s. gevorderde advocaatkosten naar Nederlands recht moeten worden beoordeeld. De rechtbank heeft in tussenvonnis III geoordeeld dat de advocaatkosten moeten worden gezien als kosten ter instructie van de zaak, omdat zij strekken tot bewijsgaring en het innemen en onderbouwen van standpunten in de onderhavige procedure (zie 2.29 tussenvonnis III). In tussenvonnis I was reeds (onder 4.11) geoordeeld dat naar Nederlands internationaal privaatrecht op ten overstaan van de Nederlandse rechter gevoerde procedures het Nederlandse procesrecht van toepassing is (de lex fori, art. 10:3 BW). Al dan niet nieuwe feiten en/of omstandigheden waaruit volgt dat het oordeel van de rechtbank evident berust op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag zijn gesteld noch gebleken.
Schade
Werknemers
2.15.
De rechtbank heeft in tussenvonnis III onder 2.19 geoordeeld dat de
unlawful means‘werknemers’ betrekking heeft op het overnemen van [namen] als werknemers door Blue Roots en dat de Soll-positie de situatie is zoals die was geweest wanneer de volgende uitvoeringshandelingen niet zouden hebben plaatsgevonden:
- [naam 1] heeft, terwijl hij directeur van Lionex was, meegeholpen een met Lionex concurrerende onderneming op te zetten,
- de partijen bij de
agreementhebben ervoor gezorgd dat diverse (belangrijke) personeelsleden van Lionex (zoals [naam 1] ) konden overstappen naar Blue Roots,
- [naam 2] richtte Blue Roots op terwijl hij nog in dienst was van Lionex,
- [naam 1] juichte het toe dat [naam 3] overstapte,
- [naam 1] vond het geen probleem dat [naam 4] hielp met het inrichten van het kantoor van Blue Roots, ook al was [naam 4] op dat moment nog bij Lionex in dienst.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat in de Soll-positie (alle) andere omstandigheden niet moeten worden weggedacht, omdat eventueel verder verlies ook zou zijn ontstaan als de
tort of conspiracyniet was gepleegd (zie 2.2 van dit vonnis).
2.16.
Lionex c.s. hebben nader toegelicht dat [namen] in de Soll-positie in dienst waren gebleven bij Lionex en dat zij in die situatie Lionex niet hadden tegengewerkt door het opzetten van een concurrerende onderneming. Het bezuinigingsbeleid door de aandeelhouder was niet de oorzaak van de onder 2.15 vermelde uitvoeringshandelingen, maar een reactie daarop. De aandeelhouder had het vermoeden dat er iets mis was en ging daarom niet zomaar over tot het financieren van Lionex.
2.17.
[gedaagden] stellen zich op het standpunt dat de Soll-positie van Lionex gelijk is aan de feitelijke positie, zodat Lionex geen schade heeft geleden. In dat verband voeren zij aan dat het (naar Maleisisch recht vereiste) causaal verband tussen de
tort of conspiracyen de schade op het punt van de werknemers ontbreekt, omdat [namen] vanwege de uitzichtloze situatie bij Lionex ook waren vertrokken indien de
tort of conspiracyniet had plaatsgevonden. Het aandeelhoudersbeleid zou ook zonder de
tortzo geweest zijn, het was een voortzetting van een reeds eerder ingezette lijn.
2.18.
De rechtbank stelt vast dat [naam 2] reeds begin 2011, toen Lionex nog goed presteerde en de schuld van Stolk Internatio bij Lionex (zie 2.10 tussenvonnis I) tot problemen leidde (zie 4.80 tussenvonnis I), waarschuwde dat hij zou vertrekken indien de problemen niet werden opgelost:
“”…) If you don’t solve this, we/lionex will not have a future. I am not threatening but I am informing you that I will also move on to save my own reputation and to have a future and career. Many will follow. Please take this seriously and do something!!!!!!!! (…)”.
Eind 2011 verslechterden de marktomstandigheden (zie 4.80 tussenvonnis I) en de verslechterde financiële situatie van Lionex werd opnieuw kritiek medio 2012, toen het ECR-krediet afgelost moest worden. [naam 1] – die toen nog primair vanuit het belang van Lionex redeneerde – was van mening dat om de problemen het hoofd te bieden, Stolk Internatio haar schuld moest gaan aflossen en vond dat voor groei investeringen noodzakelijk waren (zie 2.17 en 4.81 tussenvonnis I).
2.19.
In zijn e-mail van 24 juli 2012 aan [naam 5] bericht [naam 1] :
“(…) (1) Zoals bekend ontstaat mid Augustus een enorm liquiditeitsprobleem. Het maakt jou kennelijk niets uit dat daarmee de toekomst van Lionex en haar personeel op het spel wordt gezet. Daarnaast wordt o.a. mijn reputatie bij de banken en leveranciers te grabbel gegooid (…). Kortom: er wordt van mij verwacht een onderneming te leiden, maar dit wordt mij door DPW/Stolk onmogelijk gemaakt. Ik trek aan een dood paard zonder dat er een oplossing wordt geboden. Je begrijpt dat dan op enig moment de maat vol is en ik mij op mijn positie moet beraden (…)”.De omstandigheid dat [naam 1] op dat moment reeds betrokken was bij de
conspiracy, is, in het licht van bovenvermelde omstandigheden, onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van zijn verklaring. Vaststaat dat de aandeelhouder van Lionex vervolgens in augustus 2012 bezuinigingsmaatregelen heeft getroffen in de vorm van vermindering van de inkoop en het afbouwen van de voorraad. Inkoop mocht alleen nog plaatsvinden met toestemming van de aandeelhouder (zie 2.20 tussenvonnis I). Achtergrond hiervan was dat Lionex er volgens [naam 5] (die verantwoordelijk was voor de hele DPW Groep) bij gebaat was dat Stolk Internatio goed zou draaien en dat het aflossen van haar schuld aan Lionex daarom geen prioriteit had. Verder was Indofin niet bereid om te investeren in de DPW Groep (zie 4.81 en 4.82 tussenvonnis I). Ook bij de volgende aflossing van het ECR-krediet werd Stolk Internatio ontzien (zie 4.81 tussenvonnis I). Uit de e-mail van [naam 5] aan [naam 1] van 30 augustus 2012:
“ [naam 1] , het riekt ergens naar en mijn zorgen worden niet alleen groter, maar ik krijg gigantisch het gevoel dat het niet klopt. Waar gaat dit naar toe? Ondanks jou[w] toezeggingen telkens dat je mij wilt helpen krijg ik nogmaals het gevoel dat er zaken gebeuren die absoluut dodelijk kunnen zijn voor onze organisatie. Heb je het nog wel in de hand, [naam 1] ?(…)”kan naar het oordeel van de rechtbank niet, zeker niet zonder meer, worden afgeleid dat, zoals Lionex c.s. stellen, het gehele beleid van de aandeelhouder (bezuinigen en het niet financieren van Lionex) louter was ingegeven door een slecht ‘onderbuikgevoel’. Hetgeen de Maleisische rechtbank heeft overwogen, maakt dat niet anders. Zoals reeds is overwogen in tussenvonnis II moet hetgeen de Maleisische rechtbank heeft overwogen worden gezien in de context van de wezenlijk andere grondslagen van de vorderingen in die procedure. Voor het overige zijn er geen aanknopingspunten op grond waarvan, met inachtneming van de Maleisische bewijsmaatstaf, vastgesteld kan worden dat het beleid van de aandeelhouder (louter) was ingegeven door het gedrag van [naam 1] .
Vervolgens is in april 2013 (zie 2.35 tussenvonnis I) het ECR-krediet ingetrokken. De rechtbank heeft reeds geoordeeld dat dit niet het gevolg was van de
tort of conspiracy. Tussen partijen is niet in geschil is dat Lionex door het intrekken van het ECR-krediet verstoken raakte van werkkapitaal.
2.20.
Ten aanzien van zijn vertrek bij Lionex heeft [naam 2] in de Maleisische procedure als volgt verklaard:
“(…) (i) As I mentioned earlier, I was aggrieved by the financial and management
problems faced by the Plaintiff [Lionex] and had genuine concerns about my future in
the Plaintiff due to its dismal financial situation.
(ii) My decision to leave the Plaintiff was spurred on by the fact that
relationships that I had carefully cultivated over many years with the suppliers were quickly turning sour as a result of the Plaintiff's inability to pay them promptly or at all.
(iii) In fact, many of the suppliers had become my friends over the years. In short,
the neglect and refusal of the Plaintiff to promptly pay its suppliers was
destroying the good relationships that I had formed with them. I was
particularly disappointed when I discovered that many of the suppliers were
diverting their business away from the Plaintiff due to the non-payment. I
had put in a lot of effort to cultivate a good working relationship with these
suppliers, and now they were taking their business elsewhere.
(…)”.
[naam 6] heeft in de Maleisische procedure over haar vertrek bij Lionex verklaard:
“(…) In March 2013, I asked [naam 7] on various occasions about the future plans for the Plaintiff's business generally, and on the settlement of the HSBC trade facility specifically. [naam 7] did not have any solid business plans to resolve these issues, and was only focused on generating cash at short notice. I felt uncomfortable with the direction of the Plaintiff's business and subsequently decided to resign before my Chartered Accountancy membership is questioned. I was aware of the existence of the 6th Defendant [Blue Roots, opm rb] and was of the view that I could better advance my career through the 6th Defendant instead of the Plaintiff. For these reasons, I decided to leave the Plaintiff (…)”
Ook ten aanzien van deze verklaringen geldt dat, anders dan Lionex c.s. stellen, de omstandigheid dat [naam 2] en [naam 6] deel uitmaakten van de
conspiracy,in het licht van bovenvermelde omstandigheden onvoldoende is om aan de juistheid van die verklaringen te twijfelen.
2.21.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het meer aannemelijk dan onaannemelijk dat [namen] hun arbeidsovereenkomsten met Lionex in de situatie zonder
tort of conspiracyeveneens en op ongeveer hetzelfde moment zouden hebben opgezegd. Dat betekent dat Lionex ook in de situatie zonder
tort of conspiracygeconfronteerd was geweest met, zoals door dr. Joling becijferd (zie 2.17 tussenvonnis III) een toename van
administrative expensesin verband met hogere kosten voor interim-managers en kosten voor het werven van een nieuwe directeur, die op zijn beurt een nieuw management zou hebben moeten formeren. Voor zover de schadevordering van Lionex c.s. betrekking heeft op deze kosten, is deze niet toewijsbaar.
2.22.
Voor zover de schade betrekking heeft op omzetdaling omdat Lionex per direct te maken zou hebben gekregen met een terugval van de omzet vanwege het verdwijnen van haar verkoopapparaat en marktcontacten, is deze schade evenmin toewijsbaar, omdat Lionex gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen ook zonder
tort of conspiracyte maken zou hebben gehad met omzetdaling om deze redenen.
Datzelfde geldt voor de schade die betrekking heeft op de daling van de bruto-winstmarge, omdat Lionex ook zonder
tort of conspiracyte maken zou hebben gekregen met hogere inkoopprijzen vanwege het verlies van inkoopexpertise, hetgeen zou hebben geresulteerd in lagere verkoopmarges en dus tot een afname van de brutowinst.
2.23.
Het bovenstaande neemt niet weg dat de rechtbank wel meer aannemelijk dan onaannemelijk acht dat – zoals Lionex c.s. nog gesteld hebben en [gedaagden] betwisten – doordat [namen] reeds tijdens hun dienstverband bezig waren met het opzetten van een concurrerende onderneming, hun inzet voor Lionex verminderd was. Lionex heeft de salarissen van [namen] volledig doorbetaald, terwijl de inzet van [namen] verminderd was. Tegenover de door Lionex gemaakte kosten stonden daardoor naar mag worden aangenomen ook minder baten. Aannemelijk is dat Lionex c.s. hierdoor schade hebben geleden. De rechtbank begroot deze schade als volgt.
2.24.
In 4.26 van tussenvonnis I heeft de rechtbank vastgesteld dat de
agreementdateert uit 2011, toen [gedaagden] met [naam 1] plannen maakten over een nieuw op te zetten houtonderneming aangeduid als ‘Sinco’ (zie 2.12 tussenvonnis I). In dat kader werd besproken dat ook [naam 2] bij de nieuwe onderneming moest worden betrokken (zie 2.12 tussenvonnis I). De uit de
agreementvoortvloeiende uitvoeringshandelingen hebben echter met name in 2012 plaatsgevonden (zie 2.14, 2.18, 2.22 tot en met 2.25 en 2.27 tussenvonnis I), zodat de rechtbank (evenals dr. Joling) als ingangsdatum voor de berekening van bovenvermelde schade uit gaat van 1 januari 2012.
Als einddatum van de periode waarover de schade berekend zal worden, zal de rechtbank 23 augustus 2012 hanteren. Op die datum gaf [naam 5] [naam 1] immers te kennen dat Lionex per direct moest stoppen met inkopen (zie 2.20 tussenvonnis I). Vanaf deze datum bestaat er geen causaal verband meer tussen de verminderde inzet van [namen] en de gestelde schade.
2.25.
Zoals hiervoor reeds is overwogen acht de rechtbank het aannemelijk dat, doordat Lionex de salarissen van [namen] volledig doorbetaalde, terwijl de inzet van [namen] verminderd was, Lionex schade heeft geleden (zie 2.23). De rechtbank zal deze schade schatten op een percentage van 25% van de salarissen van [namen] over de onder 2.24 vermelde periode. Voor de hoogte van de salarissen knoopt de rechtbank aan bij de uit de stukken kenbare salarissen van [namen] bij Blue Roots omdat recente salarisgegevens van Lionex over de relevante periode ontbreken. Bij gebreke van meer gedetailleerde gegevens (ook ten aanzien van eventuele werkgeverslasten etc.) schat de rechtbank de betrokken bedragen over deze periode op MYR 600.000,00.
2.26.
Op grond van het voorgaande begroot de rechtbank de schade op het punt van de
unlawful means‘werknemers’ op MYR 600.000,00.
Klanten
2.27.
In tussenvonnis III heeft de rechtbank onder 2.23 overwogen dat de
unlawful means‘klanten’ ziet op het ‘doorleiden’ van de onder 2.40. van tussenvonnis II vermelde klanten naar Blue Roots en dat de Soll positie de situatie is dat de onder 2.40 van tussenvonnis II vermelde klanten niet naar Blue Roots zouden zijn ‘doorgeleid’.
2.28.
Veronderstellenderwijs er vanuit gaande dat de onder 2.40 van tussenvonnis II genoemde klanten daadwerkelijk naar Blue Roots zijn ‘doorgeleid’, oordeelt de rechtbank als volgt.
2.29.
Lionex c.s. begroten de schade als gevolg van de
unlawful means‘klanten’ op een bedrag van MYR 860.561,00 en verwijzen ter onderbouwing hiervan naar de rapporten van dr. Joling waarin de berekening van dit bedrag is uiteengezet. Bij de berekening van dit bedrag heeft dr. Joling tot uitgangspunt genomen dat de betreffende klanten gedurende drie jaren niet bij Lionex zouden hebben afgenomen. Daarna zou de omzet van Lionex weer gelijk zijn aan de Soll-positie. Lionex c.s. gaan derhalve uit van een looptijd van de schade van drie jaar.
In het licht van een aantal belangrijke eerder vermelde omstandigheden (de verslechterde marktomstandigheden, de bezuinigingsmaatregelen en het intrekken van het ECR-krediet), die, zoals eerder reeds overwogen, los staan van de
tort of conspiracy, is een looptijd van drie jaar naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk. Een looptijd van drie tot zes maanden – of zelfs korter – waarvan [gedaagden] onder verwijzing naar het rapport van
Alvarez & Marsal uitgaan, is evenmin zonder meer aannemelijk.
Zoals reeds is overwogen in tussenvonnis II is tussen partijen niet in geschil dat op de relevante houtmarkt geen
'longterm supply agreements' worden gesloten, maar kortlopende contracten. Houthandelsondernemingen hebben geen exclusieve relaties met klanten. Klanten doen zaken met meerdere houtexporteurs. Tussen partijen is ook niet in geschil dat de houthandel als gevolg van de noodzaak tot het aanvoeren, drogen en bewerken van het hout aanvoerlijnen van ongeveer zes maanden kent. Deze zijn dus zo lang dat de meeste klanten uit voorraad willen kopen; om die reden houden exporteurs (zoals Lionex) voorraden aan (zie 2.20 tussenvonnis I). Die voorraden dienen, om tegemoet te komen aan de wensen van de klanten, gevarieerd te zijn. Lionex hield ook dergelijke voorraden aan, maar was die voorraden vanaf augustus 2012 aan het afbouwen (zie hiervoor onder 2.18).
Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank – zoals hiervoor overwogen veronderstellenderwijs er vanuit gaande dat de onder 2.40 van tussenvonnis II genoemde klanten daadwerkelijk naar Blue Roots zijn ‘doorgeleid’ – een looptijd van de schade van één jaar voor deze schadepost een redelijke schatting. Dat betekent dat van de vordering van
MYR 860.561,00 – die is gebaseerd op een looptijd van drie jaar – in beginsel maximaal een derde, dus (afgerond) MYR 286.854 toewijsbaar zou zijn. Dat komt neer op een bedrag van (naar de huidige wisselkoers) omgerekend (afgerond) maximaal € 60.195,00.
2.30.
Tussen partijen is niet in geschil dat in de Maleisische procedure op 12 november 2018 een
court orderis gewezen, waarbij [namen] zijn veroordeeld tot betaling van € 80.505,36 en $ 128.127,30 aan gederfde nettowinst wegens
“diversion of other business”. Lionex c.s. hebben niet betwist dat dit mede omvat de onder 2.40 van tussenvonnis II vermelde klanten.
Partijen zijn het erover eens dat het in de Maleisische procedure toegewezen bedrag in mindering moet strekken op de te vergoeden schade die in deze procedure wordt toegewezen.
Omgerekend naar de huidige wisselkoers hebben Lionex c.s. in de Maleisische procedure een bedrag van in totaal (afgerond) € 198.000,00 betaald gekregen ter zake van het verlies van (onder meer) de onder 2.40 van tussenvonnis II vermelde klanten. Dit bedrag overstijgt het onder 2.29 vermelde bedrag in ruime mate, ook indien rekening wordt gehouden met de fluctuerende wisselkoersen van Maleisische Ringgit en US dollars. Dat betekent dat Lionex c.s. dit onderdeel van haar schade reeds vergoed hebben gekregen, waardoor de rechtbank de schade op dit punt op nihil zal begroten.
2.31.
Het voorgaande brengt mee dat in het midden kan blijven of Lionex c.s. zijn geslaagd in het nadere bewijs dat de eerder vermelde klanten zijn doorgeleid naar Blue Roots en dat de overige stellingen van partijen op het punt van de
unlawful means‘klanten’ geen bespreking meer hoeven.
Kosten
2.32.
Ten aanzien van de kosten ‘exhibitietraject (deskundigen)’ en de kosten die verband houden met de expertise van dr. Joling, het inwinnen van inlichtingen over de inhoud van Maleisisch recht en het inwinnen van advies van prof. dr. Koelewijn, heeft de rechtbank in tussenvonnis III geoordeeld dat deze kosten kunnen worden aangemerkt als (buitengerechtelijke) kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid van [gedaagden] en dat de vordering tot betaling van deze kosten naar Maleisisch recht moet worden beoordeeld. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich daaromtrent uit te laten (zie tussenvonnis III onder 2.30 en 2.32).
2.33.
Partijen hebben ieder een
legal opinionovergelegd ter beantwoording van de vraag wat het Maleisisch recht inhoudt op het punt van (buitengerechtelijke) kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid van [gedaagden]
2.34.
Uit beide
legal opinionsvolgt, kort samengevat, dat de toewijzing van deze kosten een discretionaire bevoegdheid is van de rechtbank. Uit de door [gedaagden] in het geding gebrachte
legal opinionvan Shearn Delamore volgt dat de rechtbank bij de uitoefening van die bevoegdheid
Order 59van de
Malaysian Court Rules 2012in acht moet nemen. Lionex c.s. hebben dat op zich niet betwist en hebben
Order 59zelf ook (zonder toelichting) als ‘annexure 16’ bij productie 332 overgelegd.
2.34.1.
Rule 3(2)van
Order 59van de
Malaysian Court Rules 2012bepaalt:
“If the Court in the exercise of its discretion sees fit to make any order as to the costs of or incidental to any proceedings, the Court shall, subject to this Order, order the costs to follow the event, except when it appears to the Court that in the circumstances of the case some other order should be made as to the whole or any part of the costs”.
Tussen partijen is niet in geschil dat hieruit volgt dat de kosten het lot van de hoofdvordering in beginsel delen, maar dat de rechtbank anders mag beslissen indien zij meent dat de omstandigheden dat vergen.
2.34.2.
Rule 16(3)luidt:
“On an assessment of costs on the standard basis, there shall be allowed a reasonable amount in respect of all costs reasonably incurred and any doubts which the Court may have as to whether the costs were reasonably incurred or were reasonable in amount shall be resolved in favour of the paying party; and in these Rules, the term "the standard basis", in relation to the determination of costs, shall be construed accordingly”.
Partijen zijn het er over eens dat hieruit volgt dat de werkzaamheden in redelijkheid verricht dienen te zijn en dat de omvang van de kosten voor die werkzaamheden redelijk dient te zijn.
2.34.3.
Partijen zijn het er verder over eens dat het naar Maleisisch recht geen verschil maakt of de kosten voor aanvang van of tijdens de procedure zijn gemaakt.
2.35.
Zoals eerder reeds is overwogen wordt de vordering van Lionex c.s. te verklaren voor recht dat [gedaagden] aansprakelijk zijn voor de door Lionex geleden schade als gevolg van
tort of conspiracytoegewezen. Daarnaast worden [gedaagden] veroordeeld tot vergoeding van schade, zij het tot aanzienlijk lagere bedragen dan gevorderd.
Naar het oordeel van de rechtbank betreffen dit de hoofdvorderingen, zodat overeenkomstig
Rule 3(2)(zie 2.34.1) in beginsel plaats is voor in elk geval enige vergoeding van kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid van [gedaagden] De rechtbank zal hierna per kostenpost beoordelen of en in hoeverre de door Lionex c.s. gevorderde kosten voor toewijzing in aanmerking komen.
Kosten exhibitietraject (deskundigen)
2.36.
Lionex heeft bewijsbeslag gelegd ten laste van [gedaagden] De voorzieningenrechter die het verlof heeft verleend, heeft daarbij Equilibristen Gerechtsdeurwaarders te Dordrecht benoemd tot gerechtelijk bewaarder. Lionex c.s. stellen dat de deurwaarder bij de uitoefening van zijn taak is ondersteund door ICT-deskundigen van Probatius en de heer Ter Haar RA CGE, een onafhankelijke registeraccountant verbonden aan 4itrust Integrity Services. Fox-IT heeft geassisteerd bij het maken van forensische kopieën.
In de daaropvolgende inzageprocedure, waarin de vordering ex art. 843a Rv van Lionex is toegewezen, heeft de voorzieningenrechter beslist dat inzage diende te geschieden onder begeleiding en toezicht van Equilibristen Gerechtsdeurwaarders, de deskundige Ter Haar en ICT-deskundige Probatius.
2.37.
Ter onderbouwing van hun vordering op dit punt hebben Lionex c.s. facturen van deurwaarder Equilibristen overgelegd. [gedaagden] voeren aan dat deze facturen niet zijn gespecificeerd, zodat niet kan worden vastgesteld welke kosten zijn aan te merken als naar Maleisisch recht te beoordelen buitengerechtelijke kosten en welke kosten naar Nederlandse recht conform de exclusieve en limitatieve regeling van art. 237-241 Rv moeten worden beoordeeld. Dat verweer snijdt hout. Slechts de facturen vanaf 23 september 2015 zijn ordentelijk gespecificeerd. De facturen daarvoor zijn dat niet. Het had op grond van hetgeen is bepaald in art. 150 Rv en mede gelet op de inhoud van de tussenvonnissen, op de weg van Lionex c.s. gelegen (die daarvoor ook ruim voldoende gelegenheid hadden) om zorg te dragen voor deugdelijke specificatie van alle facturen.
2.38.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben Lionex c.s. de kosten die in rekening zijn gebracht vanaf de factuur van 23 september 2015 in redelijkheid gemaakt. Het betreffende onderzoek heeft veel materiaal opgeleverd dat voor de vaststelling van de
tort of conspiracyvan belang was. Ook de hoogte van deze kosten acht de rechtbank redelijk gelet op de omvang van het onderzoek dat is verricht. Dat betekent dat die kosten ad € 6.161,94 de toets bedoeld onder 2.34.2 kunnen doorstaan en integraal voor vergoeding in aanmerking komen.
2.39.
Voor de overige kosten geldt, dat bij gebreke van een behoorlijke specificatie moet worden aangenomen dat het hier gerechtelijke (deurwaarders)kosten betreft. Uit de onder 2.37 vermelde facturen van de deurwaarder is niet af te leiden welke ambtshandelingen de deurwaarder heeft verricht. Ook hier geldt dat het op de weg van Lionex c.s. had gelegen om zorg te dragen voor deugdelijke specificatie van deze beslagkosten. Nu een dergelijke specificatie alsook de betreffende beslagstukken ontbreken, kan de rechtbank de hoogte van de verschotten die voor vergoeding in aanmerking komen, niet begroten. Deze worden daarom als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
Kosten dr. Joling
2.40.
Lionex c.s. stellen dat zij dr. Joling hebben ingeschakeld als deskundige om de aard en de omvang van haar schade te kunnen begroten. Dit was ook van belang in het kader van het onrechtmatigheidsoordeel. De aanwezigheid van dr. Joling ter zitting was in redelijkheid nodig; dr. Joling was aanwezig om, vanuit zijn expertise, vragen van de rechtbank te beantwoorden.
2.41.
[gedaagden] stellen dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat de vorderingen van Lionex c.s. grotendeels worden afgewezen. Bovendien zijn de kosten deels onnodig gemaakt, nu het Joling I-rapport prematuur was en Jolings aanwezigheid ter zitting onnodig.
2.42.
Zoals reeds is overwogen in 2.25 van tussenvonnis III vorderen Lionex c.s. vergoeding van kosten die zijn gemaakt om de aard en omvang van de schade te berekenen en te onderzoeken. Deze kosten bedragen volgens Lionex c.s. in totaal € 566.663,42. Volgens het overzicht in de conclusie van Lionex c.s. na tussenvonnis II is hierin begrepen een bedrag van € 96.792,52 aan kosten van dr. Joling. Ter onderbouwing van die kosten hebben Lionex c.s. als productie 319 de facturen van dr. Joling overgelegd. Lionex c.s. hebben toen gesteld dat de kosten van dr. Joling in het vervolg van de procedure nog zouden oplopen, maar zij heeft naderhand niet meer gesteld (en onderbouwd) dat (en met welk bedrag) de kosten van dr. Joling zijn opgelopen. De rechtbank zal daarom uitgaan van bovenvermeld bedrag van € 96.792,52. Daarin is kennelijk de aanwezigheid van dr. Joling ter zitting niet begrepen, zodat het verweer op dat punt geen beoordeling behoeft.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben Lionex c.s. deze werkzaamheden in redelijkheid kunnen laten verrichten, om hun standpunt met betrekking tot (de omvang van) de schade te onderbouwen. Het verweer dat het Joling I-rapport prematuur was, treft geen doel. Een van de vereisten van
tort of conspiracyis immers dat sprake is van daadwerkelijke schade die het gevolg is van de samenzwering (zie 4.23 tussenvonnis I)
.
Inmiddels is gebleken dat dit rapport het noodzakelijke inzicht bood in de omvang van de kosten van de alternatieve schadeoorzaak, die voor de uitkomst van deze procedure van groot belang is gebleken. Gelet op de onder 2.34.1 bedoelde regel en de omstandigheid dat een veel geringer bedrag wordt toegewezen dan gevorderd, en mede in aanmerking genomen de omvang van het onderzoek dat is verricht naar de
tort of conspiracyin het algemeen en naar aanleiding van de door de rechtbank geformuleerde uitgangspunten ter beoordeling van de schade in het bijzonder, acht de rechtbank de kosten voor de helft redelijk. Een bedrag van € 48.396,26 zal daarom worden toegewezen.
Kosten inwinnen inlichtingen Maleisisch recht
2.43.
De door Lionex c.s. gevorderde kosten voor het inwinnen van inlichtingen over Maleisisch recht betreffen de kosten van de Maleisische advocaat van Lionex c.s., mr. Bahari werkzaam bij Lee Hishammudin, ad MYR 321.791,00, de kosten voor de opinie van professor Hamid ad MYR 5.000,00 en de kosten voor de opinie van professor Choong ad € 8.250,00.
2.44.
[gedaagden] voeren aan dat de kosten deels onnodig waren, omdat mr. Bahari’s aanwezigheid ter zitting onnodig was. De kosten van Lee Hismammuddin zijn geschat en niet onderbouwd met gespecificeerde facturen. De opinie van dr. Hamid ziet enerzijds op een irrelevant onderwerp en voegt anderzijds niets toe aan de andere opinies en de opinie van mr. Choong berust op een evidente misslag.
2.45.
Ter onderbouwing van de kosten van de Maleisische advocaat van Lionex c.s. hebben Lionex c.s. een verklaring van mr. Bahari overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat de kosten van mr. Bahari ten behoeve van de onderhavige procedure over 2015 tot en met 2017 MYR 321.791,00 bedragen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben Lionex c.s. in redelijkheid deze kosten kunnen maken ter onderbouwing van hun standpunten in de onderhavige procedure.
Ter onderbouwing van de kosten van professor Hamid verwijzen Lionex c.s. naar een factuur van Lee Hishammudin waarbij kosten voor een opinie van professor Hamid van 16 juni 2014 in rekening worden gebracht aan Lionex van MYR 5.000,00. De door Lionex c.s. als productie 123 overgelegde opinie van professor Hamid dateert van 16 juni 2014. Aldus heeft Lionex c.s. de kosten van professor Hamid voldoende gespecificeerd. Naar het oordeel van de rechtbank hebben Lionex c.s. in redelijkheid deze kosten kunnen maken ter onderbouwing van haar standpunten in de onderhavige procedure.
Voor wat betreft de kosten van professor Choong heeft Lionex c.s. stukken overgelegd waaruit deze kosten kunnen worden afgeleid. Naar het oordeel van de rechtbank hebben Lionex c.s. in redelijkheid deze kosten kunnen maken ter onderbouwing van haar standpunten in de onderhavige procedure. Dat de visie van professor Choong niet juist is doet daaraan niet af.
Op vergelijkbare gronden als hiervoor onder 2.42 weergegeven acht de rechtbank wat de hoogte betreft deze posten voor 50% redelijk en dus de vordering in zoverre toewijsbaar. Dat betekent dat aan kosten voor het inwinnen van inlichtingen over Maleisisch recht in redelijkheid wordt toegewezen een bedrag van in totaal MYR 163.395,50 en € 4.125,00.
Kosten prof. dr. Koelewijn
2.46.
Lionex c.s. stellen dat zij het advies van prof. dr. Koelewijn in het geding hebben gebracht ter ondersteuning van het schadeargument van de
general loss of businessals gevolg van de
tort of conspiracy. Hiertoe was prof. dr. Koelewijn als hoogleraar Corporate Finance bij uitstek toegerust. De kosten daarvan ad € 14.300,00 dienen integraal door [gedaagden] te worden voldaan, aldus Lionex c.s.
2.47.
[gedaagden] betwisten dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Koelewijn is niet deskundig op het gebied van Aziatische werkculturen of schadeberekeningen en zijn opinie voldoet niet aan de minimale kwaliteitseisen.
2.48.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben Lionex c.s. deze kosten in redelijkheid kunnen maken, om hun standpunt dat Lionex schade heeft geleden als gevolg van de
tort of conspiracyte onderbouwen. Ook deze kosten zullen op vergelijkbare gronden als weergegeven onder 2.42 voor wat betreft de hoogte naar redelijkheid worden toegewezen tot 50% van het gevorderde bedrag, derhalve tot een bedrag van € 7.150,00.
Kosten inzagevordering [gedaagden]
2.49.
Lionex c.s. stellen dat zij genoodzaakt waren IT-deskundigen in te schakelen om te voldoen aan de inzagevordering van [gedaagden] Om aan deze vordering te voldoen moest de digitale informatie waarop bewijsbeslag was gelegd op gestructureerde wijze en binnen de door de rechtbank gestelde termijn ontsloten worden. Deze
kosten zijn redelijk en in redelijkheid gemaakt. Zonder deze kosten zou Lionex ook niet in staat zijn geweest tijdig en volledig te voldoen aan de toegewezen inzagevordering. Om die reden vordert Lionex vergoeding van deze kosten ad € 20.729,10, vermeerderd met de Nederlandse wettelijke rente
2.50.
[gedaagden] betwisten deze kosten en voeren aan dat Lionex c.s. niet verplicht waren om IT-deskundigen in te schakelen. Het was technisch niet gecompliceerd om aan de inzagevordering van [gedaagden] te voldoen, zodat het ook niet noodzakelijk was om kosten te maken.
2.51.
De rechtbank stelt voorop dat dit de kosten zijn die samenhangen met het incident ex art. 843a Rv. Het gaat hier om naar Nederlands recht te beoordelen kosten. Art.843a Rv bepaalt dat inzage geschiedt op kosten van degene die inzage vordert. Tot de kosten waarop in die bepaling wordt gedoeld behoren in ieder geval kosten die zijn gemaakt om de gevraagde informatie op te sporen en in afschrift te verstrekken. Kosten van ingeschakelde rechtsbijstand van een advocaat behoren daartoe niet.
De kosten van het verstrekken van afschriften kunnen voorts alleen bij de wederpartij in rekening worden gebracht, voor zover het maken van deze kosten redelijkerwijs noodzakelijk was en de omvang van de kosten redelijk is.
2.52.
Uit het wettelijk systeem als onder 2.51 bedoeld volgt dat de kosten van Houthoff ad € 2.852,50 niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Gelet op de omvang van de te verstrekken bescheiden acht de rechtbank het op zichzelf redelijk dat Lionex c.s., om tijdig aan het vonnis van 11 mei 2016 te voldoen, deskundigen heeft ingeschakeld. Dat het wellicht technisch geen gecompliceerde kwestie betrof doet er niet aan af dat het digitaal doorzoeken van grote hoeveelheden data noodzakelijk was. De kosten hiervan bedragen volgens Lionex c.s.:
- Data Focus ad € 11.999,69,
- ICT Concept ad € 4.975,63,
- Unica Schutte ICT ad € 901,28.
Deze kosten komen de rechtbank, gelet op de omvang van de inzage en de tijd waarbinnen Lionex c.s. aan het vonnis dienden te voldoen (twee weken), wat de omvang betreft redelijk voor. Deze kosten zullen daarom worden toegewezen.
Kosten betekening verlenging instellen hoofdzaak
2.53.
Lionex c.s. stellen dat deze kosten zijn veroorzaakt door de proceshouding van [gedaagden] Op verzoek van Lionex heeft de rechtbank de termijn verlengd waarbinnen zij na beslaglegging de hoofdzaak aanhangig moest maken. Lionex vordert vergoeding van deze kosten ad € 773,12, vermeerderd met de Nederlandse wettelijke rente. [gedaagden] betwisten deze post en stellen dat de grondslag daarvan niet duidelijk is.
2.54.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze vordering niet toewijsbaar. Lionex c.s. hebben niet geconcretiseerd welke proceshouding van [gedaagden] om welke reden de verlenging van de hierboven bedoelde termijn noodzakelijk heeft gemaakt. Van de beslaglegger mag verwacht worden dat hij zich tevoren realiseert dat hij na het leggen van beslag snel zal moeten dagvaarden en dat hij zich daarop voorbereidt.
Kosten conservatoire verhaalsbeslagen
2.55.
Lionex c.s. vorderen [gedaagden] te veroordelen tot betaling van de kosten van de conservatoire verhaalsbeslagen (twee beslagrondes) van € 19.436,30 aan deurwaarderskosten en € 6.422,00 aan salaris voor de advocaat.
2.56.
[gedaagden] voeren aan dat de beslagen onnodig waren. De eerste beslagronde was onnodig, omdat Lionex c.s. geen enkele reden hadden te veronderstellen dat [gedaagden] niet goed zouden zijn voor hun geld. Deze beslagen zijn beperkt in het kader van een getroffen regeling. De tweede beslagronde was onnodig, omdat Lionex c.s. wisten of hadden moeten weten dat de gepretendeerde schade geen verband hield met de
tort of conspiracy.De reeds gelegde beslagen boden voldoende zekerheid.
2.57.
Art. 706 Rv bepaalt dat de kosten van de beslagen van de beslagene kunnen worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. Gesteld noch gebleken is dat de beslagen nietig of onrechtmatig waren. Ten aanzien van het verweer dat de beslagen onnodig waren, oordeelt de rechtbank als volgt.
2.57.1.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft op 29 april 2014 aan Lionex c.s. verlof verleend tot het leggen van conservatoire verhaalsbeslagen op aandelen en onroerende zaken van [gedaagden] De vordering is daarbij begroot op (afgerond) 8 miljoen euro. Nu de vordering tot zekerheid van verhaal waarvan deze beslagen zijn gelegd, deels wordt toegewezen, waren de beslagen alleen onnodig als Lionex c.s. los van deze beslagen over voldoende zekerheid beschikte. Ten aanzien van de eerste ronde is dat niet gesteld en evenmin gebleken, zodat die beslagen niet onnodig waren. De kosten met betrekking tot deze beslagen zullen daarom worden toegewezen.
Uit de overgelegde beslagstukken leidt de rechtbank af dat de deurwaarder voor de eerste beslagronde voor een bedrag van € 4.783,42 (excl. btw) aan ambtshandelingen heeft verricht. Dit bedrag zal dan ook worden toegewezen.
Verder begroot de rechtbank de kosten voor deze beslagen op 1 punt aan salaris voor de advocaat ad € 3.856,00 voor het verzoekschrift.
2.57.2.
Tussen partijen staat vast dat zij naar aanleiding van de beslagen als hiervoor bedoeld in juni 2014 een regeling hebben getroffen, in die zin dat de beslagen zijn beperkt tot een aandelenbeslag voor een vordering ter waarde van 4 miljoen euro. Lionex c.s. hebben vervolgens op 10 maart 2015 nogmaals verlof gevraagd voor het leggen van conservatoire verhaalsbeslagen. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft op 11 maart 2015 het gevraagde verlof verleend en heeft de vordering van Lionex c.s. begroot op MYR 130.683.922,00.
Naar het oordeel van de rechtbank moeten deze beslagen als onnodig worden aangemerkt, nu de vordering waarvoor het bovenvermelde aandelenbeslag gehandhaafd bleef 4 miljoen euro groot was, een bedrag dat het bedrag dat nu wordt toegewezen in ruime mate overstijgt. Partijen hebben bij het treffen van die regeling kennelijk de waarde van de aandelen als zekerheid voor die vordering toereikend geacht. Dat, of waarom, die zekerheid – toch – niet voldoende was hebben Lionex c.s. niet toegelicht.
Dat betekent dat de kosten voor de tweede beslagronde niet toewijsbaar zijn.
Samenvatting schade en kosten
2.58.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat aan schade en kosten zal worden toegewezen een bedrag van MYR 763.395,50. (zie 2.26 en 2.45) en een bedrag van € 92.349,22 (zie 2.38, 2.42, 2.45, 2.48, 2.52 en 2.57.1). Deze vordering zal worden toegewezen voor zover het [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 3] , [naam gedaagde 4] , Van Uden Holding en [handelsnaam] betreft, omdat zij in het eerste tussenvonnis onder 4.27 t/m 4.32 als partij bij de
agreementzijn aangemerkt. Nu [gedaagden] hebben aangegeven dat het Maleisisch recht zich niet verzet tegen hoofdelijke veroordeling, en de gezamenlijke deelname aan de
torthoofdelijkheid rechtvaardigt, zullen zij, zoals gevorderd, hoofdelijk worden veroordeeld.
Ten aanzien van Van Uden Group en V-Wood Beheer heeft de rechtbank reeds in tussenvonnis I onder 4.32 overwogen dat de vorderingen jegens hen niet toewijsbaar zijn, omdat zij geen partij waren bij de
agreement.
Voorts is reeds in de eerdere tussenvonnissen overwogen (tussenvonnis I onder 3.2, tussenvonnis III onder 2.3, 2.6., 2.7, 2.25) dat de vorderingen van DPW Stolk en Hofste zijn ingetrokken en dat de vorderingen voor zover die zien op de buitengerechtelijke kosten louter op door Lionex gemaakte kosten zien. Tegen die achtergrond gelden de veroordeling en de betalingsverplichting alleen jegens Lionex.
Pandaktes/verklaring voor recht
2.59.
De rechtbank heeft in tussenvonnis I bij wijze van voorlopig oordeel geoordeeld dat:
- de door [gedaagden] betaalde bedragen ad 4,15 miljoen euro zijn bedoeld als lening aan Blue Roots (4.86 van tussenvonnis I),
- Lionex c.s. geen processueel belang hebben bij vernietiging van de Nederlandse pandakte, omdat deze geen onderwerp in Nederland heeft en daardoor geen rechtsgevolg heeft (4.87 van tussenvonnis I),
- de Maleisische pandakte geen
sham transactionis (4.90 van tussenvonnis I) en niet voldoende is toegelicht op welke basis de Maleisische pandakte nietig is, zodat nadere voorlichting noodzakelijk is (4.92 van tussenvonnis I).
2.60.
In tussenvonnis II heeft de rechtbank vervolgens geoordeeld, nu Lionex c.s.
zich na tussenvonnis I niet hebben uitgelaten over de eventuele nietigheid van de Maleisische pandakte, de rechtbank het er daarom op houdt dat Lionex c.s. hun stellingen ter zake niet langer handhaven. Ook na tussenvonnis II zijn Lionex c.s. hier niet nader op terug gekomen. Daarnaast is geen van partijen teruggekomen op het voorlopig oordeel van de rechtbank zoals weergegeven onder 2.59. Gelet daarop ziet de rechtbank geen aanleiding om terug te komen op haar voorlopig oordeel zoals gegeven in tussenvonnis I onder 4.85 tot en met 4.92 en in tussenvonnis II onder 2.3. en zijn deze oordelen thans definitief.
2.61.
Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen zoals weergegeven onder 4), 5) en 6) (zie tussenvonnis I onder 3.1) worden afgewezen.
Samenvatting
2.62.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat de onder 1) gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagden] aansprakelijk zijn voor de schade die Lionex c.s. als gevolg van de
tort of conspiracyhebben geleden, zal worden toegewezen voor zover het [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 3] , [naam gedaagde 4] , Van Uden Holding en [handelsnaam] betreft. Partijen zullen hoofdelijk worden veroordeeld tot vergoeding van de schade tot een bedrag van MYR 763.395,50 en een bedrag van € 92.349,22 (zie 2.58), vermeerderd met rente zoals hierna in het dictum vermeld. Ten aanzien van Van Uden Group en V-Wood Beheer worden de vorderingen afgewezen.
Gelet op hetgeen is overwogen in tussenvonnis III onder 2.6 en de mededeling ter zitting namens Lionex c.s. (luidende:
De vordering onder 3) is nihil.) zal de vordering onder 3) van DPW worden afgewezen.
De vorderingen onder 4), 5) en 6) worden eveneens afgewezen.
Proceskosten
2.63.
De rechtbank ziet in de uitkomst van deze procedure, waarbij uiteindelijk iedere partij deels in het (on)gelijk wordt gesteld, aanleiding om de proceskosten te compenseren aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt. Gelet op hetgeen is overwogen in tussenvonnis III onder 2.29, draagt Lionex de kosten van het ‘exhibitietraject (Houthoff)’ en de kosten van de vertalers dus zelf.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.64.
[gedaagden] hebben bezwaar gemaakt tegen uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis gelet op het restitutierisico. Lionex c.s. hebben daarop aangeboden een garantie te stellen overeenkomstig de als productie 330 overgelegde conceptgarantie, indien de rechtbank ingevolge art. 233 lid 3 Rv bepaalt dat zekerheid moet worden gesteld.
[gedaagden] heeft ingestemd met een dergelijke garantie bij toewijzing van een bedrag tot € 800.000,00.
2.65.
Na afweging van het belang van Lionex bij het betaald krijgen van haar vordering en het belang van [gedaagden] bij terugbetaling mocht in hoger beroep anders worden beslist, zal aan de uitvoerbaar bij voorraad verklaring de voorwaarde worden verbonden dat Lionex zekerheid stelt voor de toe te wijzen hoofdsom van in totaal € 300.000,00 (rekening houdende met de koersonzekerheid van de MYR). Nu dit bedrag het bedrag van € 800.000,00 niet overstijgt, zal de rechtbank bepalen dat, zoals aangeboden door Lionex, deze zekerheid overeenkomstig de door Lionex c.s. als productie 330 overgelegde conceptgarantie wordt gesteld.
In de zaak 19-374
2.66.
[gedaagden] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
( a) Lionex c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [gedaagden] van de in § 31 van de dagvaarding vermelde buitengerechtelijke kosten, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag,
( b) Lionex c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [gedaagden] van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW met ingang van 14 dagen na de datum van het vonnis tot aan de datum van gehele voldoening,
( c) Lionex c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [gedaagden] van de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW met ingang van 14 dagen na de datum van het vonnis tot aan de datum van gehele voldoening.
[gedaagden] voeren daartoe het volgende aan. In de zaak 15-28 zijn de meeste vorderingen van Lionex c.s. afgewezen. [gedaagden] menen dat ook de resterende vorderingen dienen te worden afgewezen. [gedaagden] spreken Lionex c.s. daarom aan voor de buitengerechtelijke kosten die zij in de zaak 15-28 hebben gemaakt. [gedaagden] zijn er aanvankelijk van uitgegaan dat proces- en buitengerechtelijke kosten onder het Maleisische proceskostenregime vallen en dat deze kosten in het kader van de proceskostenbeslissing zouden worden beoordeeld. [gedaagden] hebben daarom in de zaak 15-28 geen reconventionele vordering ingesteld tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Nu de rechtbank heeft beslist dat de kosten van partijen uiteenvallen in proceskosten waarop Nederlands recht van toepassing is en buitengerechtelijke kosten waarvoor Maleisisch recht geldt, vorderen [gedaagden] alsnog vergoeding van hun buitengerechtelijke kosten in de zaak 15-28.
2.67.
Lionex c.s. concluderen – kort gezegd – tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten en de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na de datum van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na-)kosten niet binnen die termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na-)kosten te rekenen vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.
2.68.
Lionex is gevestigd in Maleisië. Nu DPW van Stolk en Hofsté in
Nederland gevestigd zijn, en tussen de tegen Lionex c.s. ingestelde vorderingen een zodanige samenhang bestaat dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen, heeft de Nederlandse rechter ook ten aanzien van Lionex rechtsmacht op grond van art. 4 lid 1 Brussel I bis-Vo. (Nr. 1215/2012) in verbinding met art. 7 lid 1 Rv.
2.69.
[gedaagden] vorderen vergoeding van (niet bedongen) buitengerechtelijke kosten die zij in en ten behoeve van de procedure met rolnummer 15-28 hebben gemaakt. Ingevolge art. 4 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (hierna: Rome II-Vo) is naar het oordeel van de rechtbank Nederlands recht op de vorderingen van [gedaagden] van toepassing. [gedaagden] vorderen immers vergoeding van kosten die zij hebben gemaakt in verband met een in Nederland gevoerde procedure.
2.70.
De vergoeding van buitengerechtelijke kosten is neergelegd in art. 6:96 lid 2 BW. Deze bepaling biedt echter geen zelfstandige grondslag voor vergoeding van de door [gedaagden] in de zaak 15-28 gemaakte kosten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zoals bedoeld in art. 6:96 lid 2 BW is een vordering tot vergoeding van schade. Dergelijke kosten kunnen uitsluitend worden gevorderd, als er een wettelijke verplichting tot schadevergoeding bestaat (zie onder meer: HR 15 december 2000, NJ 2001, 57). Gesteld noch gebleken is dat een dergelijke verplichting van Lionex c.s. jegens [gedaagden] bestaat. De omstandigheid dat een groot deel van de vorderingen van Lionex c.s. in de zaak 15-28 zou zijn afgewezen, ingetrokken of opgegeven brengt – wat daar van zij – deze verplichting niet met zich.
2.71.
Indien en voor zover [gedaagden] stellen dat Lionex c.s. door het instellen van de vorderingen tegen [gedaagden] misbruik van procesrecht hebben gemaakt en daardoor onrechtmatig jegens [gedaagden] hebben gehandeld, overweegt de rechtbank als volgt. Van misbruik van procesrecht is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven (HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828). Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516). [gedaagden] hebben geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot deze conclusie kunnen leiden. Integendeel: de rechtbank heeft in de zaak 15-28 juist vastgesteld dat [gedaagden] aansprakelijk zijn voor de door Lionex c.s. geleden schade op grond van de bewezen geachte
tort of conspiracy. Van misbruik van procesrecht door Lionex c.s. is dan ook geen sprake.
2.72.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [gedaagden] moet worden afgewezen.
2.73.
[gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in zowel de hoofdzaak als het voegingsincident. De kosten aan de zijde van Lionex c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 4.030,00
- salaris advocaat
5.121,00(3,0 punten × tarief € 1.707,00)
Totaal € 9.151,00

3..De beslissing

De rechtbank
in de zaak 15-28
3.1.
verklaart voor recht dat [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 3] , [naam gedaagde 4] , Van Uden Holding en [handelsnaam] jegens Lionex aansprakelijk zijn
voor de door Lionex geleden schade op grond van
tort of conspiracy,
3.2.
veroordeelt [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 3] , [naam gedaagde 4] , Van Uden Holding en [handelsnaam] hoofdelijk tot betaling aan Lionex van MYR 763.395,50 en € 92.349,22 aan schadevergoeding, vermeerderd met:
- de wettelijke rente ex ar. 6:119 BW over een bedrag van € 17.876,60 vanaf de data van de diverse facturen (zie 2.52) tot aan de dag der algehele voldoening,
- de wettelijke rente ex art. 6:119 BW over een bedrag van 8.639,42 vanaf twee weken na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
- de Maleisische wettelijke rente over MYR 600.000,00 vanaf 23 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening,
- de Maleisische wettelijke rente over MYR 163.395,50 en over € 65.833,20 vanaf de data van de diverse facturen (zie 2.38, 2.42, 2.45 en 2.48) tot aan de dag der algehele voldoening,
3.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft onderdeel 3.2 uitvoerbaar bij voorraad, onder de voorwaarde dat Lionex ten behoeve van [gedaagden] zekerheid stelt tot een bedrag van € 300.000,00 (driehonderdduizend euro) overeenkomstig de door Lionex c.s. als productie 330 overgelegde conceptgarantie,
3.4.
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
in de zaak 19-374
3.6.
wijst de vorderingen af,
3.7.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van Lionex c.s. tot op heden begroot op € 9.151,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.8.
veroordeelt [gedaagden] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.9.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, mr. P.C. Santema en mr. J. van de Klashorst en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.F. Koekebakker, rolrechter, op 8 juli 2020. [1]