ECLI:NL:RBROT:2020:5946
Rechtbank Rotterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Machtiging tot voortzetting van het verblijf van een cliënt in een zorginstelling op basis van de Wet zorg en dwang
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 mei 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de machtiging tot voortzetting van het verblijf van een cliënt in een zorginstelling, zoals bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd). Het verzoek tot deze machtiging is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op 1 mei 2020. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het verzoek op dezelfde datum gehouden, waarbij de cliënt en zijn advocaat, alsook een GZ-psycholoog en een persoonlijk begeleider, telefonisch zijn gehoord vanwege de coronamaatregelen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt lijdt aan een licht verstandelijke beperking en dat zijn gedrag, als gevolg van deze beperking, leidt tot ernstig nadeel voor hemzelf en zijn omgeving. Dit ernstig nadeel omvat lichamelijk letsel, psychische schade en een gevaar voor de veiligheid van anderen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de voortzetting van het verblijf in de zorginstelling noodzakelijk is om dit ernstige nadeel te voorkomen. Hoewel de cliënt heeft aangegeven op vrijwillige basis in de accommodatie te willen verblijven, oordeelt de rechtbank dat zijn bereidheid op dit moment nog niet voldoende consistent is.
Daarom heeft de rechtbank besloten om de machtiging tot voortzetting van het verblijf voor een periode van drie maanden te verlenen, in afwijking van de door het CIZ verzochte termijn van één jaar. Gedurende deze periode kan worden beoordeeld of de cliënt daadwerkelijk bereid is om vrijwillig in de accommodatie te blijven. De beschikking is mondeling gegeven door rechter B. Krijnen en schriftelijk uitgewerkt door griffier R. Jelicic.