ECLI:NL:RBROT:2020:5946

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 mei 2020
Publicatiedatum
8 juli 2020
Zaaknummer
C/10/595824 / FA RK 20-3087
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortzetting van het verblijf van een cliënt in een zorginstelling op basis van de Wet zorg en dwang

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 mei 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de machtiging tot voortzetting van het verblijf van een cliënt in een zorginstelling, zoals bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd). Het verzoek tot deze machtiging is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op 1 mei 2020. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het verzoek op dezelfde datum gehouden, waarbij de cliënt en zijn advocaat, alsook een GZ-psycholoog en een persoonlijk begeleider, telefonisch zijn gehoord vanwege de coronamaatregelen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt lijdt aan een licht verstandelijke beperking en dat zijn gedrag, als gevolg van deze beperking, leidt tot ernstig nadeel voor hemzelf en zijn omgeving. Dit ernstig nadeel omvat lichamelijk letsel, psychische schade en een gevaar voor de veiligheid van anderen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de voortzetting van het verblijf in de zorginstelling noodzakelijk is om dit ernstige nadeel te voorkomen. Hoewel de cliënt heeft aangegeven op vrijwillige basis in de accommodatie te willen verblijven, oordeelt de rechtbank dat zijn bereidheid op dit moment nog niet voldoende consistent is.

Daarom heeft de rechtbank besloten om de machtiging tot voortzetting van het verblijf voor een periode van drie maanden te verlenen, in afwijking van de door het CIZ verzochte termijn van één jaar. Gedurende deze periode kan worden beoordeeld of de cliënt daadwerkelijk bereid is om vrijwillig in de accommodatie te blijven. De beschikking is mondeling gegeven door rechter B. Krijnen en schriftelijk uitgewerkt door griffier R. Jelicic.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/595824 / FA RK 20-3087
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 13 mei 2020 betreffende een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (hierna: Wzd)
op verzoek van:
het Centrum Indicatiestelling Zorg, hierna: CIZ,
met betrekking tot:
[naam cliënt],
geboren op [geboortedatum cliënt] te [geboorteplaats cliënt] ,
hierna: cliënt,
wonende en thans verblijvende in ASVZ, locatie Wieldraaier te Sliedrecht,
advocaat mr. J.M. Snellink te Eibergen.

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van het CIZ, ingekomen ter griffie op 1 mei 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
 de verklaring van [naam arts] , arts verstandelijk gehandicapten, van 22 april 2020;
 de aanvraag voor een rechterlijke machtiging van 24 april 2020;
 de verklaring door de zorgaanbieder ASVZ van 1 mei 2020;
 het zorgplan van 1 mei 2020;
 de gegevens over de eerder afgegeven machtiging ingevolge de Wet Bopz;
 een afschrift van het indicatiebesluit van 16 december 2011.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 13 mei 2020.
Bij die gelegenheid zijn op grond van artikel 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid de navolgende personen telefonisch gehoord, omdat het houden van een fysieke zitting vanwege het coronavirus niet mogelijk was:
 cliënt met zijn hierboven genoemde advocaat;
 [naam GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog, en [naam persoonlijk begeleider] , persoonlijk begeleider, beiden verbonden aan ASVZ.

2..Beoordeling

2.1.
De rechter kan op verzoek van het CIZ een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf in een geregistreerde accommodatie verlenen als bedoeld in artikel 24 lid 1 Wzd. De machtiging kan slechts worden verleend indien naar het oordeel van de rechter het gedrag van een cliënt als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan, leidt tot ernstig nadeel. Daarnaast zijn de opname en het verblijf of voortzetting van het verblijf noodzakelijk om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden en zijn er geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden.
2.2.
Bij beschikking van 4 november 2019 heeft deze rechtbank op grond van artikel 15 van de Wet Bopz een machtiging tot voortgezet verblijf verleend tot en met 4 mei 2020. Op grond van artikel 76 lid 2 van de Wzd wordt deze machtiging aangemerkt als een machtiging tot opname en verblijf. Op grond van artikel 39 lid 5 kan de rechter een eerstvolgende machtiging verlenen met een geldigheidsduur van ten hoogste twee jaren.
2.3.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat cliënt lijdt aan een verstandelijke handicap, te weten een licht verstandelijke beperking met een laag sociaal emotioneel ontwikkelingsniveau.
2.4.
Deze verstandelijke handicap leidt tot ernstig nadeel. Het ernstig nadeel is gelegen in ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische, materiële en immateriële schade, de situatie dat cliënt met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept en de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is. Cliënt verblijft ten tijde van de mondelinge behandeling één jaar in de huidige accommodatie. Voorafgaand aan deze opname was er sprake van drugsgebruik bij cliënt. Tijdens zijn verblijf was hij vaak onrustig omdat hij een drang had om weer te gaan gebruiken. Hij gebruikte drugs om met angstige en moeilijke gevoelens om te gaan, mogelijk als een vorm van zelfmedicatie, aldus de GZ-psycholoog tijdens de mondelinge behandeling. Dit leidde echter juist tot paranoïde gedachten en waanideeën bij cliënt, waardoor hij agressief en intimiderend gedrag vertoonde en strafbare feiten pleegde. Cliënt profiteert van de structuur die hem in de accommodatie geboden wordt. Volgens de persoonlijk begeleider begint hij mensen te vertrouwen en is er steeds meer sprake van zelfverzekerdheid bij cliënt. Een voortzetting van het verblijf wordt noodzakelijk geacht om ervoor te zorgen dat het goed blijft gaan met cliënt en om een terugval in drugsgebruik te voorkomen.
2.5.
De voortzetting van het verblijf is noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wensen.
2.6.
Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
2.7.
Door en namens cliënt is naar voren gebracht dat cliënt op vrijwillige basis in de accommodatie kan verblijven. Verder heeft cliënt tijdens de mondelinge behandeling aangegeven geen behoefte meer te hebben aan drugs. De GZ-psycholoog is echter van oordeel dat de verklaring van cliënt op dit moment nog onvoldoende consistent is, omdat hij tot een maand geleden nog steeds aangaf weg te willen en boos was dat hij geen drugs mocht gebruiken. Naar het oordeel van de rechtbank is het daarom nog te vroeg om uit te gaan van een blijvende bereidheid tot vrijwillig verblijf in de accommodatie.
2.8.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de criteria voor een rechterlijke machtiging tot voortzetting en verblijf. Vanwege de verklaring van cliënt dat hij op vrijwillige basis in de accommodatie wil verblijven, zal de machtiging, in afwijking van de door het CIZ verzochte termijn van één jaar, worden verleend voor drie maanden. Binnen deze periode kan worden bezien of de bereidheid tot een vrijwillig verblijf voor de toekomst wel voldoende consistent is.
2.9.
Ten slotte merkt de rechtbank op dat wanneer de bereidheid tot een vrijwillig verblijf niet voldoende consistent wordt bevonden en er een nieuw verzoek wordt ingediend bij de rechtbank, een onderzoek door een psychiater mogelijk inzicht kan geven in de redenen dat de cliënt de behoefte blijft houden om drugs te gebruiken.

3..Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een machtiging tot voortzetting van het verblijf ten aanzien van [naam cliënt] voornoemd;
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 13 augustus 2020.
Deze beschikking is op 13 mei 2020 mondeling gegeven door mr. B. Krijnen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Jelicic, griffier, en op 25 mei 2020 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.