ECLI:NL:RBROT:2020:5999

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
596637 FT EA 20.596
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling op basis van niet-goede trouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 juni 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, ingediend door verzoeker op 14 mei 2020. Verzoeker, die inkomsten ontvangt uit de Participatiewet, heeft een aanzienlijke schuldenlast van € 164.375,31. Tijdens de zitting op 15 juni 2020, waarbij verzoeker en zijn beschermingsbewindvoerder, de heer T. Dreessen, telefonisch zijn gehoord, is het verzoek behandeld. De rechtbank heeft verzoeker de gelegenheid gegeven om aanvullende stukken aan te leveren, waarna de uitspraak is gedaan.

De rechtbank heeft beoordeeld of verzoeker te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. De rechtbank concludeert dat dit niet aannemelijk is. De goede trouw is een belangrijke maatstaf in deze procedure, waarbij de rechtbank rekening houdt met verschillende omstandigheden, zoals de aard en omvang van de vorderingen en het gedrag van verzoeker met betrekking tot zijn schulden.

Uit het overzicht van het CJIB blijkt dat verzoeker een schuld heeft van € 2.425,32, waarvan een deel voortkomt uit een veroordeling tot het betalen van schadevergoeding aan een benadeelde partij. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze schuld is ontstaan uit strafbare feiten gepleegd in 2018, en dat deze schuld niet te goeder trouw is ontstaan. Op basis van artikel 288 lid 2 sub c Fw in verbinding met artikel 358 lid 4 Fw staat deze schuld aan toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.

De rechtbank heeft verder opgemerkt dat er mogelijk andere feiten of omstandigheden zijn die ook tot afwijzing van het verzoek kunnen leiden. De beslissing is openbaar uitgesproken, en verzoeker heeft de mogelijkheid om binnen acht dagen hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 29 juni 2020
[naam],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 14 mei 2020 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker en zijn beschermingsbewindvoerder, de heer T. Dreessen, zijn telefonisch gehoord op 15 juni 2020 conform TARIC (de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbank vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis). Naar aanleiding van het behandelde ter zitting is verzoeker in de gelegenheid gesteld om aanvullende stukken aan te leveren. De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

Verzoeker ontvangt inkomsten uit Participatiewetuitkering. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 164.375,31.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Uit het overzicht van het CJIB met peildatum 9 september 2019 blijkt dat verzoeker een schuld heeft van in totaal € 2.425,32, waaronder één van € 2.056,79. De beschermingsbewindvoerder heeft verklaard dat de schuld van € 2.056,79 betrekking heeft op een veroordeling tot het betalen van een schadevergoeding aan een benadeelde partij. Volgens de schuldenlijst heeft verzoeker een schuld aan het CJIB laten ontstaan in april 2016.
Verzoeker heeft verklaard dat de schadevergoeding ziet op een gebeurtenis uit 2007, waarvoor hij in 2014 of 2016 is veroordeeld. Verzoeker is verzocht om de rechtbank een kopie van dit strafrechtelijk vonnis toe te sturen. Uit het door verzoeker toegestuurde vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 mei 2019 is gebleken dat verzoeker is veroordeeld voor strafbare feiten, gepleegd op 2 juli 2018 en 16 augustus 2018. Verzoeker is veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 2.000,- aan de benadeelde partij. Deze schuld is naar zijn aard niet te goeder trouw ontstaan. Op grond van artikel 288 lid 2 sub c Fw in verbinding met artikel 358 lid 4 Fw vloeit deze schuld voort uit een in kracht van gewijsde gegane strafrechtelijke vordering binnen vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het onderhavige verzoekschrift. Deze schuld staat daarom aan toelating in de weg.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van mr. L. Timmermans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2020. [1]
De griffier is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen