ECLI:NL:RBROT:2020:6003

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
SN EA 20/532-534
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot dwangakkoord in het kader van schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, waarbij verzoekers een dwangakkoord hebben aangeboden aan hun schuldeisers. Verzoekers, die in financiële problemen verkeren, hebben een schuldregeling aangeboden aan zestien schuldeisers, met een totaalbedrag van € 57.275,68. Het aangeboden akkoord voorziet in een betaling van 8,33% aan de preferente schuldeiser en 4,16% aan de concurrente schuldeisers. Van de zestien schuldeisers stemden vijftien in met de regeling, maar Santander Consumer Finance Benelux B.V. weigerde in te stemmen, omdat zij van mening was dat het aanbod niet het maximaal haalbare was.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 juni 2020, waarbij verzoekers, schuldhulpverlening en een beschermingsbewindvoerder aanwezig waren. Santander was niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. De rechtbank heeft de argumenten van Santander, die stelde dat het aanbod niet voldoende was en dat verzoekster niet had aangetoond dat zij niet fulltime kon werken, in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat het belang van Santander, dat 24,69% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt, zwaarder weegt dan de belangen van de verzoekers en de overige schuldeisers.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het aanbod van verzoekers niet het maximaal haalbare was en dat de weigering van Santander om in te stemmen met de schuldregeling gerechtvaardigd was. Het verzoek om Santander te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling is afgewezen. De rechtbank heeft tevens aangegeven dat zij bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal beslissen, nu verzoekers hebben aangegeven dit verzoek te handhaven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 25 juni 2020
in de zaak van:
[naam 1] en [naam 2],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoekers.

1.De procedure

Verzoekers hebben op 4 mei 2020, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • Santander Consumer Finance Benelux B.V. (hierna: Santander);
  • Hoist Kredit AB (hierna: Hoist);
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Namens Santander heeft Jongejan Wisseborn Gerechtsdeurwaarders voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Hoist heeft voorafgaande aan de zitting, bij brief van 26 maart 2020, aan mevrouw [naam 3] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening) te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. Schuldhulpverlening heeft deze brief vervolgens, per emailbericht van 10 juni 2020, aan de rechtbank toegezonden.
Ter zitting van 15 juni 2020 zijn verschenen en gehoord: verzoekers, schuldhulpverlening en mevrouw [naam 4] , werkzaam bij van der Bosse Bewindvoering (hierna: beschermingsbewindvoerder).
Santander is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, met bericht niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekers hebben volgens het ingediende verzoekschrift zestien schuldeisers met achttien schuldvorderingen, waarvan één preferente en zeventien concurrente schuldvorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 57.275,68 van verzoekers te vorderen.
Verzoekers hebben bij brief van 12 september 2019 een schuldregeling aangeboden aan hun schuldeisers, inhoudende een betaling van 8,33 % aan de preferente schuldeiser en 4,16 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn dienstbetrekking. Verzoeker werkt fulltime en heeft een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. Verzoekster is arbeidsgeschikt en heeft op dit moment geen werk. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke hebben gedaan om het aangeboden percentage aan hun schuldeisers aan te bieden. Verzoekers hebben sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en de vaste lasten worden inmiddels door een beschermingsbewindvoerder voldaan.
Vijftien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Santander stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 14.139,61 op verzoekers, welke 24,69 % van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft Santander zich op het standpunt gesteld dat het aanbod niet het maximaal haalbare is. De aangeboden regeling is gebaseerd op verzoekers verdiensten op basis van zijn fulltime dienstverband, terwijl niet is gesteld of gebleken dat verzoekster niet fulltime kan werken. Voorts stelt Santander zich op het standpunt dat de vordering niet te goeder trouw is ontstaan. Verzoekers hebben een auto gefinancierd via Santander, waarop Santander een pandrecht heeft bedongen. Aan Santander is door verzoekers kenbaar gemaakt dat er een grote som verzekeringsgeld zou worden uitgekeerd naar aanleiding van een ongeval met deze auto. De vordering van Santander is nimmer voldaan.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft Santander geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.
Verzoekers hebben ter zitting verklaard dat hetgeen Santander stelt in het kader van de belofte van het vrijkomen van verzekeringsgeld onjuist is.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Santander bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Santander in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de vordering van Santander een aanzienlijk aandeel vormt in de totale schuldenlast (te weten 24,69 % daarvan). Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat Santander in redelijkheid niet kon weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het door verzoekers gedane aanbod niet het maximaal haalbare is waartoe zij binnen afzienbare termijn financieel in staat moeten worden geacht. Het aanbod betreft een prognosevoorstel gebaseerd uitsluitend op het inkomen van verzoeker op grond van zijn fulltime dienstverband. Ter terechtzitting is gebleken dat verzoekster, vanaf de datum dat het schuldsaneringsaanbod aan schuldeisers is aangeboden, niet heeft gewerkt noch inspanning heeft geleverd om werk te vinden. Daarbij komt dat niet aannemelijk is geworden dat verzoekster geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is. Hierdoor zijn de schuldeisers vanaf aanvang van de minnelijke regeling benadeeld.
Indien een verzoek dwangakkoord wordt toegewezen dan start de looptijd van de minnelijke regeling in beginsel immers op het moment dat het aanbod aan de schuldeisers is gedaan (12 september 2019). Van verzoekster mag echter worden verwacht dat zij zich gedurende de gehele schuldregeling ten behoeve van de schuldeisers maximaal inspant om betaalde arbeid te verrichten of te verkrijgen. De verwachting is immers gerechtvaardigd, dat verzoekster daarmee meer inkomen zal verwerven dan zij thans heeft en de afdracht capaciteit van verzoekers hoger zal komen te liggen.
Tegen de achtergrond van de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat dit aanbod voor verzoekers het maximaal haalbare is.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het belang van Santander als weigerende schuldeisers zwaarder weegt dan die van verzoekers of de overige schuldeisers. Het verzoek om Santander te bevelen in te stemmen met de door verzoekers aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal, nu verzoekers kenbaar hebben gemaakt hun verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te handhaven als het verzoek tot vaststellen van een dwangakkoord wordt afgewezen, bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2020.