ECLI:NL:RBROT:2020:6006

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
8146649
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening met nalatenschap en rechtsverwerking in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, zijn eisers [eiser 1] en [eiser 2] in geschil met gedaagde [gedaagde] over de afwikkeling van de nalatenschap van hun overleden vader, [naam erflater]. De erflater overleed op 20 december 2014 zonder testament, waarna [eiser 1] en [eiser 2] de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard. Gedaagde, de broer van de erflater, heeft de afwikkeling van de nalatenschap op zich genomen en een bedrag van € 29.096,48 overgeboekt van de rekeningen van de erflater naar zijn eigen rekening. Eisers betwisten de vordering van gedaagde van € 11.000,- op de erflater, die gedaagde in mindering heeft gebracht op de nalatenschap. De kantonrechter heeft in deze zaak een mondelinge behandeling bepaald om de standpunten van partijen verder te verkennen en te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor een schikking. De kantonrechter heeft de zaak aangehouden en partijen verzocht om hun verhinderdata door te geven voor een toekomstige zitting. De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de zaak op 6 augustus 2020 opnieuw op de rol komt, waarbij partijen zich moeten uitlaten over hun beschikbaarheid voor de maanden september, oktober en november 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8146649 \ CV EXPL 19-47653
uitspraak: 10 juli 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van

1..[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats eiser 1] ,
2. [eiser 2] ,
wonende te [woonplaats eiser 2] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
gemachtigde: mr. I.J. van Meggelen te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
tegen
[gedaagde],
wonende: [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. L. Proenings te Deurne.
Partijen worden hierna ‘ [eiser 1] ’, ‘ [eiser 2] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd. [eiser 1] en [eiser 2] worden tezamen ook aangeduid als ‘eisers’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding met producties van 29 oktober 2019;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • het tussenvonnis van 27 januari 2020 waarin een mondelinge behandeling is bepaald, welke mondelinge behandeling als gevolg van de corona-uitbraak niet heeft plaatsgevonden;
  • de getuigenverklaringen die door [gedaagde] in het geding zijn gebracht bij brief van 3 april 2020;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
Op 20 december 2014 is [naam erflater] (hierna: de erflater) overleden. [eiser 1] en [eiser 2] zijn de erkende kinderen van de erflater. [naam persoon] (hierna: [naam persoon] ) is een niet-erkende dochter van de erflater. [gedaagde] is de broer van de erflater.
2.2.
De erflater heeft geen testament opgesteld. [eiser 1] en [eiser 2] hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. [eiser 1] en [eiser 2] zijn overeengekomen dat [naam persoon] , als ware zij erfgenaam, een gelijk deel van de nalatenschap zal ontvangen als [eiser 1] en [eiser 2] .
2.3.
[gedaagde] heeft de afwikkeling van de nalatenschap van de erflater voor zijn rekening genomen. In het kader daarvan heeft hij een totaalbedrag van € 29.096,48 overgeboekt van de rekeningen van de erflater naar zijn eigen rekening.
2.4.
[gedaagde] heeft de kosten van de begrafenis betaald. Deze kosten waren aanvankelijk door de uitvaartondernemer begroot op € 6.999,25.
2.5.
Op 11 april 2015 zijn [eiser 1] , [eiser 2] en [naam persoon] bij [gedaagde] thuis geweest om de afwikkeling van de nalatenschap te bespreken. Ook de vrouw en stiefzoon van [gedaagde] waren hierbij aanwezig. Tijdens die bijeenkomst kregen [eiser 1] , [eiser 2] en [naam persoon] een enveloppe met daarin onder meer bankrekeningafschriften en is onder meer een gepretendeerde vordering van € 12.500,- van [gedaagde] op de erflater aan de orde gekomen.
2.6.
[gedaagde] heeft op het bedrag van € 29.096,48 de aanvankelijke kosten van de begrafenis van € 6.999,25 in mindering gebracht. Daarnaast heeft hij de door hem gepretendeerde vordering op de erflater van € 12.500,- verlaagd naar € 11.000,- en eveneens in mindering gebracht op het bedrag. Het restantbedrag van € 11.097,23 heeft [gedaagde] verdeeld onder [eiser 1] , [eiser 2] en [naam persoon] , doordat hij op 11 april 2015 naar elk van hen een bedrag van
€ 3.700,- heeft overgemaakt.
2.7.
In 2018 heeft [eiser 1] [gedaagde] in rechte betrokken en gevorderd te bepalen dat [gedaagde] rekening en verantwoording af dient te leggen ten aanzien van de nalatenschap van de erflater en die nalatenschap dienovereenkomstig af te wikkelen en subsidiair [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 11.000,-. Tijdens die procedure heeft [eiser 1] verklaard dat [gedaagde] inmiddels rekening en verantwoording heeft afgelegd en dat alleen de
€ 11.000,- nog een discussiepunt is. De rechtbank heeft [eiser 1] bij vonnis van 3 april 2019 niet-ontvankelijk verklaard, omdat [eiser 2] niet in die procedure was betrokken, en de vorderingen zien op een processueel ondeelbare rechtsverhouding.

3..Het geschil in conventie en reconventie

3.1.
Eisers hebben bij dagvaarding gevorderd, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
  • de vordering van [gedaagde] geen bestanddeel is van de nalatenschap;
  • [gedaagde] niet mocht overgaan tot verrekening van die vordering met de opbrengst van de nalatenschap;
  • het bedrag van € 11.000,- wordt voldaan aan de nalatenschap, waarna [eiser 1] en [eiser 2] over kunnen gaan tot de verdeling daarvan;
  • het bedrag dat door [gedaagde] dient te worden voldaan wordt vermeerderd met de wettelijke rente;
  • [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding, een bedrag aan salaris voor de gemachtigde daarin begrepen.
3.2.
Aan hun vordering hebben eisers kort gezegd ten grondslag gelegd dat zij de vordering van [gedaagde] op de erflater (r.o. 2.5.) betwisten en dat [gedaagde] daarom het bedrag van
€ 11.000,- onterecht in mindering heeft gebracht op de nalatenschap.
3.3.
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft kort gezegd daartoe het volgende aangevoerd. In de eerdere gerechtelijke procedure is geoordeeld dat [gedaagde] voldoende inlichtingen heeft verschaft over de vordering, waardoor deze vordering een onderdeel is geworden van de nalatenschap. Verder heeft op 11 april 2015 reeds een verdeling van de nalatenschap plaatsgevonden, waarbij de vordering van [gedaagde] is geaccepteerd. Op die verdeling kunnen [eiser 1] en [eiser 2] niet terugkomen; zij hebben hun rechten verwerkt.
3.4.
In reconventie vordert [eiser 3] eisers te veroordelen tot betaling van een bedrag van
€ 1.018,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2019, althans de datum van indiening van de eis in reconventie, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, met veroordeling van eisers in de kosten van de procedure. Aan zijn vordering heeft [eiser 3] ten grondslag gelegd dat hij na de verdeling van de nalatenschap
€ 901,20 heeft betaald, ter zake de kosten van de begrafenis die hoger waren dan vooraf begroot, en € 117,- ter zake belastingen. Deze schulden van de nalatenschap komen voor rekening van de erfgenamen.
3.5.
Eisers betwisten de vordering van [eiser 3] niet. Zij voeren aan dat zij echter geen wettelijke rente verschuldigd zijn, nu [eiser 3] niet eerder aanspraak heeft gemaakt op betaling van het bedrag.
3.6.
Op hetgeen partijen verder, in conventie en reconventie, hebben aangevoerd, zal de kantonrechter voor zover van belang, hierna ingaan.

4..De beoordeling

4.1.
Vast staat dat de nalatenschap van de erflater aanvankelijk € 29.096,48 bedroeg en dat [gedaagde] hierop de aanvankelijke kosten van de begrafenis, ter hoogte van € 6.999,25 in mindering mocht brengen. In beginsel hebben [eiser 1] en [eiser 2] daarom recht op verdeling van het resterende bedrag van € 22.097,23. In deze procedure draait het met name om de vraag of [gedaagde] met dat bedrag nog een vermeende vordering van € 11.000,- van hem op de erflater mocht verrekenen.
4.2.
Allereerst zal de kantonrechter oordelen over het verweer van [gedaagde] dat [eiser 1] en [eiser 2] hun rechten met betrekking tot de onderhavige vordering hebben verwerkt. [gedaagde] heeft daartoe aangevoerd dat [eiser 1] en [eiser 2] na afloop van het gesprek op 11 april 2015 hun rekeningnummers aan hem hebben gegeven en dat zij daarna tweeënhalf jaar niets van zich hebben laten horen en dat [gedaagde] er daarom gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat zij akkoord waren met die verdeling.
4.3.
Door [eiser 1] en [eiser 2] is betwist dat zij door het in ontvangst nemen van het geld hebben ingestemd met de verdeling. Zij voeren aan dat zij op dat moment onvoldoende inzicht hadden in de nalatenschap. Verder betwisten zij dat zij lange tijd hebben stilgezeten, en voeren aan dat partijen reeds langere tijd (minnelijk) met elkaar in gesprek waren.
4.4.
Uitgangspunt bij de beantwoording van de vraag of er in het onderhavige geval sprake is van rechtsverwerking moet zijn dat van rechtsverwerking slechts sprake kan zijn indien de schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht (vgl. HR 7 juni 1991, NJ 1991/708, ECLI:NL:HR:1991:ZC0271). Enkel tijdsverloop dan wel louter stilzitten is onvoldoende om rechtsverwerking aan te nemen. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldeiser onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard ingeval de schuldenaar zijn aanspraak alsnog geldend zou maken (vgl. onder meer HR 29 september 1995, NJ 1996/89, ECLI:NL:HR:1995:ZC1827).
4.5.
Uit het enkele feit dat zij een bedrag overgemaakt hebben gekregen op 11 april 2015 kan niet worden afgeleid dat [eiser 1] en [eiser 2] de indruk hebben gewekt dat zij instemden met de verdeling van de nalatenschap door het in ontvangst nemen van het geld. Zij kregen op dat moment ook pas inzage in de bankafschriften en hadden in ieder geval de gelegenheid moeten krijgen om die te bestuderen. Voorts kan niet worden gezegd dat het ontvangen van een deel van de nalatenschap naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar zou zijn met het opeisen van het restant van de nalatenschap. Te meer nu niet vast staat wat de omstandigheden zijn waaronder [eiser 1] en [eiser 2] op 11 april 2015 het bedrag in ontvangst hebben genomen en in hoeverre partijen in de periode daarna contact hebben gehad. De kantonrechter zal dan ook aan het verweer met betrekking tot rechtsverwerking verwerpen en de vordering inhoudelijk beoordelen.
4.6.
Voorop stelt de kantonrechter daarbij dat, in tegenstelling tot hetgeen is aangevoerd door [gedaagde] , in de eerdere gerechtelijke procedure tussen [eiser 1] en [gedaagde] nog niet is komen vast te staan dat de vordering van [gedaagde] een onderdeel is van de nalatenschap. In het betreffende vonnis is weliswaar geoordeeld dat [gedaagde] voldoende inlichtingen heeft verschaft over het bedrag van € 11.000,-, zoals de rechtbank in het vonnis overweegt (r.o. 4.5.), maar dat wil niet zeggen dat daarmee is komen vast te staan dat [gedaagde] een vordering van € 11.000,- op de erflater had.
4.7.
In de onderhavige procedure heeft [gedaagde] zijn stelling dat hij een vordering van
€ 11.000,- op de erflater had feitelijk niet onderbouwd. Hij heeft slechts terloops verwezen naar zijn standpunt in de eerdere procedure en daarmee in overeenstemming zijnde getuigenverklaringen in het geding gebracht.
4.8.
De kantonrechter acht het derhalve gewenst de zaak met partijen te bespreken. Daarom wordt een mondelinge behandeling bepaald. De kantonrechter zal daarbij met name ingaan op de grondslag van de vordering van [gedaagde] op de erflater. Tijdens de mondelinge behandeling kunnen partijen hun stellingen toelichten. Ook kan aan hen worden gevraagd om inlichtingen te geven of stellingen nader te onderbouwen. Tijdens de mondelinge behandeling zal tot slot worden onderzocht of partijen tot een schikking kunnen komen.
4.9.
Alle stukken die op de zaak betrekking (kunnen) hebben en die nog niet in het geding zijn gebracht, dienen door de partij die deze ter sprake wil brengen aan de kantonrechter en aan de wederpartij te worden toegezonden. Deze stukken dienen uiterlijk tien dagen vóór de mondelinge behandeling in het bezit te zijn van de kantonrechter en de wederpartij.
4.10.
Partijen dienen in persoon te verschijnen of zij moeten tijdens de mondelinge behandeling worden vertegenwoordigd door een persoon die op de hoogte is van de feiten met betrekking tot de vordering. Deze vertegenwoordiger moet schriftelijk gemachtigd zijn, ook tot het treffen van een minnelijke regeling.
4.11.
Uitstel dient schriftelijk en gemotiveerd te worden verzocht binnen een week na ontvangst van dit vonnis. Ook moet worden vermeld of de wederpartij instemt met het uitstel. In het uitstelverzoek moeten voorts zowel de eigen verhinderdata als de verhinderdata van de wederpartij worden vermeld. Indien de partij die het uitstelverzoek doet met de wederpartij niet in contact heeft kunnen komen, dient deze te vermelden welke pogingen daartoe zijn ondernomen.
4.12.
Zolang op het uitstelverzoek niet is beslist moet er van worden uitgegaan dat de mondelinge behandeling gewoon doorgang zal vinden op de hierna vastgestelde datum. De kantonrechter wijst partijen er op dat het niet verschijnen op de mondelinge behandeling in het nadeel van de niet verschijnende partij kan worden uitgelegd.
4.13.
In afwachting van de mondelinge behandeling houdt de kantonrechter iedere beslissing, in conventie en reconventie, aan.

5..De beslissing

De kantonrechter:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 6 augustus 2020, opdat partijen zich uitlaten over hun verhinderdata voor de maanden september, oktober en november 2020, zodat de kantonrechter aan de hand daarvan een mondelinge behandeling kan bepalen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
33394