In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 juli 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige prostituee. De verdachte heeft in de periode van 1 september 2018 tot en met 18 december 2018 meermalen ontucht gepleegd met een meisje dat zich beschikbaar stelde voor seksuele handelingen tegen betaling. De verdachte heeft bekend dat hij de seksuele handelingen heeft verricht, maar heeft zich beroepen op afwezigheid van alle schuld, stellende dat hij dacht dat het slachtoffer meerderjarig was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minderjarigheid van het slachtoffer een geobjectiveerd bestanddeel is van het strafbare feit, wat betekent dat de verdachte niet kan worden ontslagen van rechtsvervolging op basis van zijn onwetendheid over de leeftijd van het slachtoffer. De rechtbank heeft de eis van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van acht maanden had gevorderd, niet gevolgd. In plaats daarvan heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van 150 uren, waarbij aansluiting is gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten voor de strafmaat. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen aanwijzingen waren voor minderjarigheid die de verdachte hadden moeten doen twijfelen aan de leeftijd van het slachtoffer. De uitspraak is gedaan in tegenspraak, en de rechtbank heeft de verdachte schuldig verklaard aan het ten laste gelegde feit, terwijl hij van andere tenlasteleggingen is vrijgesproken.