ECLI:NL:RBROT:2020:6180

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
C/10/597612 / JE RK 20-1535
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van kinderen na scheiding van ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter op 10 juli 2020 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van drie kinderen, [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3], na een scheiding van hun ouders. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] bij de vader en de uithuisplaatsing van [naam kind 2] en [naam kind 3] bij hun oma moederszijde. De kinderen hebben in het verleden traumatische ervaringen meegemaakt, waaronder de plotselinge afwezigheid van hun moeder, wat heeft geleid tot gedragsproblemen en loyaliteitsconflicten. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [naam kind 1] bij de vader woont en dat er geen ernstige bedreiging van zijn ontwikkeling is, waardoor het verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van hem is afgewezen. Voor [naam kind 2] en [naam kind 3] is echter wel een ernstige ontwikkelingsbedreiging vastgesteld, wat heeft geleid tot de beslissing om hen onder toezicht te stellen en uithuis te plaatsen bij hun oma. De kinderrechter heeft de duur van de ondertoezichtstelling vastgesteld op twaalf maanden en de uithuisplaatsing op zes maanden, met de mogelijkheid tot terugplaatsing bij de vader na onderzoek naar zijn opvoedingsvaardigheden. De kinderrechter benadrukt het belang van contact tussen de kinderen en hun ouders en broers, en dat de betrokkenen open moeten staan voor samenwerking in het belang van de kinderen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens : C/10/597612 / JE RK 20-1535
datum uitspraak: 10 juli 2020

beschikking ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,hierna te noemen de Raad, gevestigd te Amsterdam,
betreffende

[naam kind 1] ,

geboren op [geboortedatum kind 1] 2003 te [geboorteplaats kind 1] , hierna te noemen [naam kind 1] ,
[naam kind 2],
geboren op [geboortedatum kind] 2008 te [geboorteplaats kind 2] , hierna te noemen [naam kind 2] ,
[naam kind 3],
geboren op [geboortedatum kind 2] 2011 te [geboorteplaats kind 3] , hierna te noemen [naam kind 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] ,

[naam oma] ,

hierna te noemen de oma moederszijde (mz), wonende te [woonplaats oma] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 29 mei 2020, ingekomen bij de griffie op 3 juni 2020,
- het verweerschrift van mr. A. Bodha, advocaat te Amsterdam, van 25 juni 2020.
Vanwege het beleid van de Raad voor de rechtspraak om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, zoals dat sinds 16 maart 2020 op www.rechtspraak.nl is gepubliceerd, heeft er geen fysieke zitting plaatsgevonden.
De kinderrechter heeft, in aanwezigheid van de griffier, op 26 juni 2020 in een groepsgesprek telefonisch gehoord:
- mr. A. Bodha, advocaat van de vader,
- de pleegmoeder, tevens oma mz,
- een vertegenwoordigster van de Raad, [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen de GI, [naam vertegenwoordigster 2] .
[naam kind 1] is na de zitting afzonderlijk door de kinderrechter telefonisch gehoord.
Opgeroepen, maar niet telefonisch gehoord is:
- de moeder. Zij bleek telefonisch niet bereikbaar te zijn.
[naam kind 2] is in de gelegenheid gesteld haar mening telefonisch aan de kinderrechter kenbaar te maken. Zij bleek, na meerdere pogingen op de dag, hiervan geen gebruik te kunnen maken, omdat zij nog op school was.
De kinderrechter is van oordeel dat deze manier van horen - gelet op de huidige uitzonderlijke omstandigheden - in deze zaak voldoende is om tot een goed oordeel te komen en een beslissing te nemen, zonder verdere mondelinge behandeling.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] wordt uitgeoefend door de moeder.
[naam kind 1] woont bij de vader en [naam kind 2] en [naam kind 3] wonen bij oma moederszijde.

De verzoeken

De Raad heeft de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [naam kind 1] bij de vader zonder gezag verzocht tot aan zijn meerderjarigheid. De Raad heeft tevens de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [naam kind 2] en [naam kind 3] in een netwerkpleeggezin, te weten bij oma moederszijde, verzocht voor de duur van twaalf maanden.
De Raad handhaaft de verzoeken ter zitting en licht deze als volgt toe.
Ten aanzien van [naam kind 1]

Het standpunt van de Raad

[naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] hebben veel meegemaakt. Hoewel het laatste half jaar beter lijkt te gaan met [naam kind 1] en hij minder gedragsproblemen laat zien thuis en op school, zijn de zorgen niet geheel weggenomen. Er zijn signalen dat [naam kind 1] een loyaliteitsconflict ervaart. [naam kind 1] is boos op zijn moeder en hij wil niets met haar te maken hebben. Ook wil hij niet over het verleden praten. [naam kind 1] ervaart afwijzing, teleurstelling en boosheid naar moeder toe en dit heeft hij nog geen goede plek kunnen geven of verwerkt. Dit uit zich in het niet willen hebben van contact met zijn moeder en zijn achternaam willen veranderen. De Raad vindt dit zorgelijk. De Raad vindt het van belang dat er voor [naam kind 1] (voordat hij achttien jaar wordt) hulpverlening komt in het verplichte kader en dat hij gaat werken aan de doelen die zijn opgesteld. Aangezien [naam kind 1] bij zijn vader woont en de vader geen gezag over hem heeft, is tevens een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk. Hoewel er zorgen zijn over de opvoedingsvaardigheden van de vader zijn er geen zorgen over de veiligheid van [naam kind 1] bij de vader. De familie van de vader is nauw betrokken en gezien de leeftijd van [naam kind 1] is hij redelijk zelfredzaam. [naam kind 1] is al bijna achttien jaar maar gezien zijn ontwikkelingsniveau heeft hij meer aansturing, begeleiding en structuur nodig dan hij nu krijgt. In het komende half jaar is het voor [naam kind 1] van belang dat er duidelijkheid komt over zijn toekomstperspectief en wat hij van de ouders kan verwachten in onderling contact. Het is van belang dat er gewerkt wordt aan het contactherstel tussen de moeder en [naam kind 1] en de omgang met zijn zusjes.

Het standpunt van de GI

De GI onderschrijft het standpunt van de Raad. De GI vindt het van belang dat [naam kind 1] tot zijn achttiende jaar begeleid wordt en gewerkt wordt aan contactherstel en het tot stand brengen van een omgangsregeling met zijn moeder (en zusjes).

Het standpunt van de vader

Namens de vader voert de advocaat verweer tegen het verzoek. Volgens de Raad is er sprake van ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [naam kind 1] omdat hij onduidelijkheid ervaart over zijn toekomstperspectief, over wat hij van zijn ouders kan verwachten en omdat hij geen contact heeft met zijn moeder. De vader is van mening dat het feit dat [naam kind 1] verdriet heeft over het vertrek van de moeder en hij onduidelijkheid ervaart over zijn toekomstperspectief (als hier al sprake van is) geen sprake is van een zodanige ernstige bedreiging dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. [naam kind 1] heeft altijd in gezinsverband met de vader gewoond. Er is geen logischer plek om te wonen voor [naam kind 1] . Wat de vader betreft is het toekomstperspectief van [naam kind 1] duidelijk. De situatie is heftig geweest voor [naam kind 1] , zijn moeder is van de een op de andere dag vertrokken en zijn zusjes zijn bij oma moederszijde geplaatst. [naam kind 1] wil graag dat [naam kind 2] en [naam kind 3] weer thuis komen wonen. Het ging een tijdje niet goed met [naam kind 1] op school, maar inmiddels gaat het beter met hem. De vader vraagt zich af welke hulp de Raad in een korte tijd van acht maanden aan [naam kind 1] kan bieden om hem duidelijkheid te geven over zijn toekomstperspectief. [naam kind 1] wordt binnenkort achttien jaar. De GI heeft in het drangkader al veel tijd gehad, echter zonder resultaat. Ook gezien alle wachtlijsten levert een ondertoezichtstelling naar de mening van vader weinig op. De vader is van mening dat hulpverlening in het vrijwillige kader voldoende is. De vader ziet ook graag dat er contactherstel komt. De vader ziet echter niet hoe de doelen in zo’n korte termijn behaald kunnen worden. In het vrijwillige kader zou dit wel kunnen. Een ondertoezichtstelling is een te zwaar middel. De vader staat open voor alle hulpverlening en verleent daaraan ook zijn medewerking. De moeder heeft nog steeds het gezag en heeft [naam kind 1] bij zijn vader heeft achtergelaten, waardoor zij feitelijktoestemming heeft verleend voor het verblijf van [naam kind 1] bij de vader. De vader verzoekt om voornoemde redenen de verzoeken ten aanzien van [naam kind 1] af te wijzen. De advocaat merkt ten overvloede op dat de verleningsbeslissing door de Raad niet is ingediend en heeft zich verzet tegen het alsnog na de zitting laten insturen van deze beslissing.
Ten aanzien van [naam kind 2] en [naam kind 3]

Het standpunt van de Raad

De Raad ziet dat [naam kind 2] en [naam kind 3] last hebben van hetgeen zij hebben meegemaakt in het verleden en nog steeds meemaken. Hun moeder is van de ene op de andere dag
plotseling uit hun leven verdwenen. Daarna zijn [naam kind 2] en [naam kind 3] , in hun beleving, zonder overleg en uitleg naar hun oma mz gebracht alwaar zij tijdelijk zouden verblijven. Vervolgens hoorden zij dat zij niet bij de moeder noch bij de vader, samen met hun broers, konden wonen. Het tijdelijk verblijven bij oma ging over op wonen bij oma en zij hebben
momenteel nog steeds geen duidelijk toekomstperspectief. [naam kind 2] en [naam kind 3] verkeren in een loyaliteitsconflict omdat de ouders en de families van de moeder en de vader niet met elkaar communiceren. [naam kind 2] en [naam kind 3] durven zich niet te uiten noch hun emoties te tonen. Het is van belang dat er contact komt tussen de meisjes en hun ouders, zij niet belast worden met ruzies, zij rust kunnen ervaren en de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben. [naam kind 2] en [naam kind 3] krijgen ondersteuning op school en begeleiding van een psycholoog. Dat moet naar de mening van de Raad zo blijven. Volgens de Raad is de moeder blij dat [naam kind 2] en [naam kind 3] bij oma mz wonen. De moeder wil op termijn weer voor [naam kind 2] en [naam kind 3] zorgen, echter is het haar tot op heden niet gelukt om zich aan de omgangsafspraken te houden. De ouders lijken beiden overvraagd te worden als opvoeder. [naam kind 2] en [naam kind 3] ervaren al langere tijd onduidelijkheid over hun toekomstperspectief. Het is in de afgelopen jaren gebleken dat het ouders in het vrijwillig kader niet is gelukt om de zorgen weg te nemen of te verminderen. Dit alles bij elkaar maakt dat de Raad van mening is dat een vrijwillig kader onvoldoende is om de gestelde doelen te behalen. Er is een ondertoezichtstelling nodig met als belangrijkste aandachtpunt het verkrijgen van duidelijkheid over het toekomstperspectief van [naam kind 2] en [naam kind 3] .

Het standpunt van de GI

De GI schaart zich achter het standpunt van de Raad. De verstoorde communicatie en conflictueuze relatie tussen de ouders heeft veel impact op de kinderen. Het lukt de ouders niet om zich aan de afspraken te houden. Een ondertoezichtstelling is nodig om het onderlinge contact tussen de vader, de moeder en oma mz te ondersteunen en te normaliseren, zodat [naam kind 2] en [naam kind 3] instemming van de rest van de families ervaren om onbelemmerd contact te hebben met beide ouders en hun broers.

Het standpunt van de vader

Namens de vader is opgemerkt dat de Raad tot de conclusie komt dat er bij [naam kind 2] en [naam kind 3] sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling, omdat zij onduidelijkheid ervaren over hun toekomstperspectief, over wat zij van hun ouders kunnen verwachten en wanneer zij hun moeder zien. Zij hebben door wat ze meegemaakt extra duidelijkheid nodig hebben en dat krijgen ze niet, aldus de Raad. Volgens vaste jurisprudentie moet er sprake zijn van actuele kindsignalen en die zijn er niet. De beide meisjes hebben altijd met hun vader (en broers) in gezinsverband samengewoond. De vader wil de zorg en verantwoordelijkheid weer dragen over de meisjes. De vader wil dat de meisjes weer in gezinsverband bij hem komen wonen. [naam kind 2] en [naam kind 3] willen dat ook. Indien er onduidelijkheid is over hun toekomstperspectief dan is dat veroorzaakt door de GI. [naam kind 2] en [naam kind 3] missen hun vader en hun broers. Ze mogen nu geen contact hebben of heel sporadisch. De GI heeft veel vertrouwen in de opvoedsituatie bij oma mz. Waarom dat is, is niet duidelijk. [naam kind 2] en [naam kind 3] geven aan dat oma streng is en ze durven zich niet te uiten. Er zijn wel zorgen over de opvoedkwaliteiten van de vader. Er wordt gezegd dat de vader wordt overvraagd, echter wordt daarvan geen bewijs overgelegd. Wat opvalt, is dat het rapport van de Raad spreekt over vermoedens, hypotheses en indrukken, terwijl de conclusie dat er sprake is van ernstige bedreigde ontwikkeling van de kinderen op concrete voorbeelden en feiten gebaseerd dient te zijn. Zo geeft de Raad aan dat er een vermoeden is dat vader verstandelijk beperkt is en dit zou dan impliceren dat er sprake is geweest van verwaarlozing. Blijkbaar is het ineens een feit geworden dat vader verstandelijk beperkt is, terwijl hier helemaal geen bewijs van wordt gepresenteerd. De vader heeft al jaren een eigen eetgelegenheid dat voldoende inkomsten genereert voor zijn gezin. Bovendien heeft hij momenteel personeel in dienst dat hij aan moet sturen. Door dit personeel kan vader nu vrijwel fulltime voor zijn kinderen zorgen. Met zijn verstandelijke beperking zal het daarom wel meevallen en in ieder geval heeft hij veel hulp van zijn broer, schoonzus en zus die een straat verderop woont. De vader heeft een grote woning waar de meisjes samen een slaapkamer delen. Met ondersteuning van de familie is vader prima in staat om voor zijn dochters te zorgen. Bij vader is geen sprake van een onveilige situatie en de vader kan de kinderen goed verzorgen en opvoeden. De Raad geeft ook aan dat er ook zorgen zijn over de ontwikkeling van de meisjes op school. Uit de e-mail van de school blijkt dat juist helemaal niet. Het is voor de vader niet duidelijk waaruit de ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen blijkt. Hulpverlening in het verplichte kader is niet noodzakelijk aangezien zowel de vader als oma mz met de hulpverlening hebben meegewerkt. Dat de hulpverlening in het drangkader is gestopt wegens een procedurele financiële kwestie tussen de gemeente Amsterdam en de GI kan geen reden zijn om de kinderen dan maar onder toezicht te stellen. De moeder heeft de kinderen bij de vader achtergelaten, wat betekent dat zij toestemming geeft voor het verblijf van de kinderen bij de vader. Momenteel verblijven [naam kind 2] en [naam kind 3] bij oma mz. De vader is van mening dat [naam kind 2] en [naam kind 3] bij hem geplaatst moeten worden. De advocaat merkt ten overvloede op de verleningsbeslissing door de Raad niet is ingediend en heeft zich verzet tegen het alsnog na de zitting laten insturen van deze beslissing.

Het standpunt van oma mz

Volgens oma gaat het goed met [naam kind 2] en [naam kind 3] . Zij is het met de verzoeken eens.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] begin 2018 een traumatische ervaring hebben meegemaakt. De moeder is van de een op de andere dag uit hun ouderlijke woning vertrokken. [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] bleven achter met hun vader en hun meerderjarige broers. De zorg voor de kinderen kwam toen alleen bij de vader terecht. De vader heeft een eigen zaak en een hechte band met zijn familie. De familie van vader heeft de vader ondersteund bij het opvoeden en de verzorging van de kinderen en doet dat nu nog steeds als het gaat om [naam kind 1] , die nog bij de vader woont. Op enig moment zijn [naam kind 2] en [naam kind 3] bij de oma mz geplaatst en daar verblijven ze nog steeds. De kinderen wisten enkele maanden niet waar de moeder was en hadden geen contact met haar. Sinds juni 2018 is de moeder weer in beeld en hebben [naam kind 2] en [naam kind 3] contact met de moeder, maar wel onregelmatig. [naam kind 1] heeft geen contact met de moeder evenmin met de oma mz en in de afgelopen periode geen tot nauwelijks contact met [naam kind 2] en [naam kind 3] .
De Raad heeft het vermoeden dat de vader en de moeder een verstandelijke beperking hebben, hetgeen volgens de Raad tevens inhoudt dat bij de kinderen sprake is geweest van pedagogische verwaarlozing. De kinderen zijn, toen de moeder nog bij het gezin woonde, jarenlang getuige geweest van ruzies tussen de ouders.
[naam kind 1] heeft gedragsproblemen vertoond en het ging met hem enige tijd niet goed op school. Hierin lijkt nu verbetering in te zijn gekomen. [naam kind 1] doet meer zijn best op school en lijkt het belang van school in te zien. [naam kind 1] groeit op bij de vader en hij mist zijn zusjes, [naam kind 2] en [naam kind 3] . [naam kind 1] wil geen contact met de moeder.
Naar het oordeel van de kinderrechter is de situatie waarin [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] opgroeien niet de meest wenselijke. De gezinsband is verstoord en dat geldt ook voor de familieband, nu het lijkt dat de familie van de vader en de familie van de moeder niets of niet veel met elkaar te maken willen hebben. Voor [naam kind 1] kan de kinderrechter op basis van het onderzoek door de Raad en hetgeen ter zitting is gezegd niet tot de conclusie komen dat sprake is van een ernstige bedreiging van zijn ontwikkeling. De meeste zorg zit in het gegeven dat hij geen contact heeft - en dat nu ook niet wil - met de moeder. Daaraan zou gewerkt kunnen worden, waarbij voor ogen moet worden gehouden dat een 17-jarige ook niet kan worden gedwongen om contact te hebben met zijn moeder als hij dat pertinent niet wil. Daarnaast is het onwenselijk dat hij geen contact heeft met zijn zusjes [naam kind 2] en [naam kind 3] . [naam kind 1] groeit verder op in de woning waar hij tot (ruim) twee jaar geleden met het hele gezin woonde en woont bij een ouder, de vader. Hierdoor zijn de wijzigingen in zijn leven minder groot dan bij [naam kind 2] en [naam kind 3] . De Raad heeft vermoedens dat de vader niet beschikt over voldoende opvoedingsvaardigheden. Dit kan zo zijn, maar ook deze vermoedens leiden de kinderrechter niet tot de conclusie dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [naam kind 1] . Evenmin is hiervan sprake door het ontbreken van duidelijkheid over zijn toekomstperspectief, noch door zijn wisselvallig schoolverloop. Bij deze conclusie heeft de kinderrechter ook betrokken dat de familie van de vader het gezin, voor zover dat nog bij de vader woont, bijstaat en dat [naam kind 1] bijna 17,5 jaar oud is. De zorgen die de kinderrechter heeft bij [naam kind 1] is het ontbreken van contact met de moeder en het verbreken van de gezinsband. Al met al maakt dit niet dat is voldaan aan het vereiste als bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Het verzoek tot ondertoezichtstelling van [naam kind 1] zal worden afgewezen en daarmee ook het verzoek tot een machtiging uithuisplaatsing. [naam kind 1] verblijft bij de vader. Niet is gebleken van een strijd tussen de ouders over de verblijfplaats van [naam kind 1] .
[naam kind 2] en [naam kind 3] groeien nu op bij de oma mz. Zij missen hun vader en hun broers. [naam kind 2] en [naam kind 3] vertonen gedrag dat kan worden verklaard door wat zij hebben meegemaakt en nog steeds meemaken. Vooral [naam kind 2] lijkt getraumatiseerd te zijn. Ook nu kunnen zij nog onvoldoende vertrouwen op de moeder, doordat de moeder niet consequent afspraken nakomt. Daarnaast zijn zij nu verwijderd van de vader en hun broers. De oma mz heeft bij [naam kind 2] en [naam kind 3] problematisch gedrag gezien als zij na een verblijf bij de vader weer naar haar terugkeerden. Dit wordt door de pleegzorg onderschreven.
Gelet op de leeftijd van [naam kind 2] en [naam kind 3] , wat zij hebben meegemaakt, de problematiek die bij hen speelt en die nog nader moet worden onderzocht, de onduidelijke rol van de moeder in hun leven, hun gewijzigde woon- en leefomgeving en de verbroken gezinsband, is de kinderrechter van oordeel dat bij [naam kind 2] en [naam kind 3] sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging als bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, BW.
Hoewel [naam kind 2] en [naam kind 3] nu opgroeien in een veilige en gestructureerde opvoedomgeving, is het in hun belang dat wordt onderzocht of zij weer bij de vader kunnen wonen en door hem kunnen worden verzorgd en opgevoed. Zoals hiervoor al is overwogen, heeft de Raad het vermoeden dat de vader onvoldoende beschikt over opvoedingsvaardigheden. Onderzoek bij de vader, waarbij mogelijk ook noodzakelijk zal zijn dat hij samen met de meisjes en eventueel de rest van het gezin wordt geobserveerd, zal moeten uitwijzen of dit vermoeden wordt bevestigd. Beoordeeld moet worden of de vader, al dan niet met de noodzakelijke professionele hulp en/of hulp vanuit zijn familie/netwerk, [naam kind 2] en [naam kind 3] weer hun vertrouwde woon- en leefomgeving kan bieden en hen kan ondersteunen bij een veilige, stabiele en gestructureerde ontwikkeling naar volwassenheid. Dit betekent dat de vader open zal moeten staan voor onderzoek naar zijn opvoedingsvaardigheden en, indien dat uit dit onderzoek voortvloeit, open moet staan voor ondersteuning bij de verzorging en opvoeding van [naam kind 2] en [naam kind 3] .
Gelet op dit alles is de kinderrechter van oordeel dat [naam kind 2] en [naam kind 3] nu niet zonder meer en per direct kunnen worden teruggeplaatst. Dit levert in hun leven (weer) te veel onrust op en het kan bij hen onnodige stress veroorzaken. Bovendien bestaat er nog onduidelijkheid over de opvoedingsvaardigheden van de vader, mede omdat hij tot op heden - in het vrijwillig kader - niet dan wel te weinig heeft laten zien dat hij open staat voor onderzoek en eventueel daaruit voortvloeiende hulpverlening bij hem thuis. Hierdoor zou een terugplaatsing bij de vader te veel het risico met zich brengen dat dit slechts voor korte duur kan zijn. Dit betekent dat een uithuisplaatsing voor verblijf bij de oma mz noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [naam kind 2] en [naam kind 3] .
De kinderrechter benadrukt hierbij dat de oma mz en de families van de moeder en de vader ook open dienen te staan voor contact over en weer. Dit geldt niet alleen voor contact met de moeder, maar zeker ook voor contact tussen [naam kind 2] en [naam kind 3] en de vader en hun broers. Het is niet in het belang van [naam kind 2] en [naam kind 3] als er ‘twee kampen’ zijn. De jeugdbeschermer kan hierbij de regie voeren en hiervoor zo nodig hulpverlening inschakelen.
Voor de machtiging uithuisplaatsing van [naam kind 2] en [naam kind 3] is in beginsel een verleningsbesluit vereist. Dit ontbreekt. Gelet op het bepaalde in artikel 1:265b, derde lid, BW is de kinderrechter van oordeel dat dit verleningsbesluit achterwege kan blijven en in dit geval niet aan het verlenen van de machtiging in de weg hoeft te staan. Het verblijf bij de oma mz is in het belang van [naam kind 2] en [naam kind 3] . Bovendien heeft de gezaghebbende ouder, de moeder, al dan niet impliciet ingestemd met dit verblijf. Het verleningsbesluit maakt voorts geen onderdeel uit van de inhoudelijke toets door de kinderrechter; dit besluit is enkel van belang in verband met mogelijke financiële aanspraken. De kinderrechter ziet wel aanleiding om de duur van de machtiging te beperken tot zes maanden. Het onderzoek naar mogelijk verblijf bij de vader dient voortvarend te worden opgepakt en indien terugplaatsing bij de vader mogelijk is, dient dit op zo kort mogelijke termijn plaats te vinden, met inachtneming van de zorgvuldigheden die in het belang van [naam kind 2] en [naam kind 3] nodig zijn. Het resterende deel van het verzoek zal de kinderrechter aanhouden, om een en ander zo nodig - bij handhaving van dat deel van het verzoek - te monitoren en te toetsen.
Voor de ondertoezichtstelling ziet de kinderrechter wel aanleiding om dit voor de duur van een jaar te verlenen. Ook bij een terugplaatsing bij de vader dient de jeugdbeschermer hierbij de regie te voeren en te bezien hoe de terugplaatsing en - in ieder geval voor een periode - het verblijf bij en de opvoeding en verzorging door de vader verloopt.
De kinderrechter zal daarom [naam kind 2] en [naam kind 3] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden. Ook is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [naam kind 2] en [naam kind 3] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoekt tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [naam kind 1] af;
en
stelt
[naam kind 2]en
[naam kind 3]onder toezicht van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Amsterdam, met ingang van 10 juli 2020 tot 10 juli 2021;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van
[naam kind 2]en
[naam kind 3]in een voorziening voor pleegzorg, te weten in het netwerkpleeggezin bij oma moederszijde met ingang van 10 juli 2020 tot
10 januari 2021;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

en alvorens verder te beslissen

bepaalt dat de behandeling van het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 2] en [naam kind 3] voor het overige verzochte wordt aangehouden tot 3
1 december 2020 pro forma;
bepaalt dat de GI en de belanghebbenden op de genoemde pro forma datum niet ter zitting behoeven te verschijnen;
verzoekt de GI uiterlijk vier weken voor de genoemde pro forma datum de kinderrechter schriftelijk te informeren over de laatste stand van zaken en tevens aan te geven of het verzoek tot uithuisplaatsing wordt gehandhaafd.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Verweij, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Borges Dias als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.