ECLI:NL:RBROT:2020:6184

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
C/10/593708 / JE RK 20-797
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de coronamaatregelen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. Het verzoek was ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht. De kinderrechter heeft de zaak behandeld in het kader van de coronamaatregelen, waarbij geen fysieke zitting heeft plaatsgevonden. In plaats daarvan zijn de betrokkenen telefonisch gehoord. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [naam kind] sinds de vorige beschikking van 8 april 2020 bij de vader woont en dat er positieve ontwikkelingen zijn waar te nemen in haar situatie. De Raad had aanvankelijk verzocht om een ondertoezichtstelling voor twaalf maanden, maar dit verzoek werd later gewijzigd naar zes maanden. De kinderrechter heeft geconstateerd dat de ouders openstaan voor hulpverlening en dat de vader zelf het initiatief heeft genomen om hulp te zoeken voor [naam kind]. De kinderrechter oordeelt dat er geen sprake meer is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [naam kind] en dat de ouders in staat zijn om de benodigde hulp zelf te realiseren. Daarom heeft de kinderrechter het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens: C/10/593708 / JE RK 20-797
datum uitspraak: 30 juni 2020

beschikking

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind] ,

geboren op [geboortedatum kind] 2010 te [geboorteplaats kind] , hierna te noemen [naam kind] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 8 april 2020 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de briefrapportage van de Raad van 19 juni 2020, ingekomen bij de griffie op 22 juni 2020.
Vanwege het beleid van de Raad voor de rechtspraak om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, zoals dat sinds 16 maart 2020 op
www.rechtspraak.nlis gepubliceerd, heeft er geen fysieke zitting plaatsgevonden. Gelet hierop heeft de kinderrechter de betrokkenen in de gelegenheid gesteld om telefonisch te worden gehoord.
De kinderrechter heeft, in aanwezigheid van de griffier, op 30 juni 2020 door middel van een groepsgesprek telefonisch gehoord:
- de moeder,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.S. Kat,
- een vertegenwoordigster van de Raad, [naam vertegenwoordigster] ,
- een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam
Rijnmond, hierna de GI, [naam vertegenwoordiger] .
De kinderrechter is van oordeel dat deze manier van horen – gelet op de huidige uitzonderlijke omstandigheden – in deze zaak voldoende is om tot een goed oordeel te komen en een beslissing te kunnen nemen, zonder verdere mondelinge behandeling.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de ouders.
[naam kind] woont bij de vader.
Bij beschikking van 8 april 2020 is [naam kind] onder toezicht gesteld tot 8 juli 2020. Het verzoek is voor het overige aangehouden.

Het aangehouden verzoek

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [naam kind] verzocht voor de duur van twaalf maanden. De Raad heeft het verzoek bij brief van 19 juni 2020 gewijzigd in die zin dat een ondertoezichtstelling wordt verzocht voor de duur van zes maanden. Thans resteert de periode van drie maanden.
De Raad heeft het verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. Sinds [naam kind] bij de vader woont gaat het beter met [naam kind] . De hulpverlening is echter nog niet gestart. Het ontbreekt de vader aan intrinsieke motivatie om de hulpverlening op te starten. Het is op dit moment nog onduidelijke welke hulpverlening [naam kind] nodig heeft. Er zijn gesprekken met de schoolmaatschappelijk werker nodig om te beoordelen of deze gesprekken voldoende zijn of dat er nog andere hulpverlening nodig is. [naam kind] heeft op dit moment te maken met ingrijpende gebeurtenissen. Zij heeft haar moeder al voor langere tijd niet gezien en zij zal ook worden teruggeplaatst op haar oude school. De komende drie maanden zijn nodig om de ontwikkelingen te monitoren en om de hulpverlening op te starten.

De standpunten

De GI heeft aangegeven dat het in de afgelopen periode beter gaat met [naam kind] nu zij duidelijkheid heeft over waar zij woont en opgroeit. Daarnaast is het positief dat [naam kind] de kans krijgt om over de gebeurtenissen uit het verleden te praten. De GI vraagt zich echter af of hier een gedwongen kader voor nodig is. De ouders staan achter de gesprekken tussen [naam kind] en de schoolmaatschappelijk werker. De vader heeft hierin zelf het initiatief genomen en hij staat open voor de hulpverlening. Daarnaast heeft de terugplaatsing van [naam kind] naar haar oude school feitelijk al plaatsgevonden. Alleen de inschrijving moet nog worden afgerond.
De moeder ondersteunt het standpunt van de GI. De vader heeft zelf het initiatief genomen om hulp te vragen. De vader heeft daarnaast zelf de terugplaatsing van [naam kind] op haar oude school geregeld. In het belang van [naam kind] hebben de ouders de hulp gezocht die [naam kind] nodig heeft.
Door en namens de vader is verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad. Het gaat goed met [naam kind] . Zij is blij om weer naar haar oude school te gaan. Verder staat de vader open voor hulpverlening. Hij heeft zelf contact gezocht met een kinderpsycholoog en [naam kind] kan na de zomervakantie starten met de gesprekken. De afgelopen periode heeft de vader zelf het initiatief genomen en is er vanuit de Raad onvoldoende hulpverlening opgestart. Gelet hierop wordt er niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling en het verzoek van de Raad dient daarom te worden afgewezen.

De beoordeling

De kinderrechter kan, samengevat, de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen indien de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling nog steeds ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige niet of onvoldoende wordt geaccepteerd door de ouder(s) met gezag.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen door partijen ter zitting naar voren is gebracht, is gebleken dat [naam kind] een traumatische gebeurtenis heeft meegemaakt en in een onstabiele en onduidelijke opvoedingssituatie heeft verkeerd. Sinds [naam kind] bij de vader woont is een positieve ontwikkeling zichtbaar. [naam kind] is weer terug in haar vertrouwde omgeving en zij is ook weer begonnen op haar oude school. [naam kind] heeft veel (telefonisch) contact met de moeder en de moeder verwacht na de zomer met verlof te mogen gaan. [naam kind] ervaart de rust en duidelijkheid die zij nodig heeft. Daarnaast staan de ouders open voor hulpverlening. Het is positief dat de vader zelf het initiatief heeft genomen om [naam kind] aan te melden voor gesprekken met de schoolmaatschappelijk werker om de gebeurtenissen uit het verleden te verwerken. De ouders hebben hiermee laten zien dat zij in het belang van [naam kind] handelen. Indien zou blijken dat [naam kind] verdere hulpverlening nodig heeft, hebben de ouders te kennen gegeven daarvoor open te staan. Gelet op deze omstandigheden en de huidige situatie van [naam kind] is de kinderrechter van oordeel dat geen sprake meer is van een zodanige ernstige ontwikkelingsbedreiging dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De kinderrechter verwacht dat indien er in de komende periode aanvullende hulp voor [naam kind] nodig is, de ouders in staat zijn de hulp zelf te kunnen realiseren.
Uit het voorgaande volgt dat niet is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal daarom het verzoek om [naam kind] (nog langer) onder toezicht te stellen afwijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek tot ondertoezichtstelling af.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2020 door mr. A. Verweij, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.A. Graven als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 10 juli 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.