In deze zaak heeft de kinderrechter op 30 juni 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind], die in een gezinshuis verblijft. De kinderrechter heeft de ouders van [naam kind] als belanghebbenden aangemerkt. De ondertoezichtstelling van [naam kind] was eerder verlengd tot 15 januari 2021, en de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd tot 15 juli 2020. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van één jaar, met het perspectief dat [naam kind] in het gezinshuis kan blijven tot haar volwassenheid.
Tijdens de zitting, die vanwege COVID-19 telefonisch is gehouden, is de kinderrechter van oordeel dat deze manier van horen voldoende is om de zaak te behandelen. De moeder van [naam kind] heeft aangegeven dat zij graag voor haar kind wil zorgen, maar erkent dat dit momenteel niet mogelijk is. De vader heeft zich niet verzet tegen de verlenging van de machtiging. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het perspectief van [naam kind] bij het gezinshuis ligt en dat een terugplaatsing bij de moeder niet haalbaar is, gezien de problematische relatie tussen hen.
De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] verlengd tot 15 januari 2021, in het belang van de verzorging en opvoeding van het kind. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 17 juli 2020. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoekers en andere belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.