ECLI:NL:RBROT:2020:6298

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
8543611 CV EXPL 20-16958
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde zorgverzekeringspremie met verzoek om betalingsregeling

In deze zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde wegens onbetaalde zorgverzekeringspremie. De gedaagde heeft de premie van januari 2020, ter hoogte van € 107,95, niet betaald. VGZ heeft de gedaagde in gebreke gesteld en vorderde betaling van een totaalbedrag van € 156,93, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde heeft de hoogte van de vordering erkend, maar verzocht om een betalingsregeling van twee termijnen van € 150,00, omdat zij het verschuldigde bedrag niet in één keer kon betalen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de hoofdsom van € 107,95 niet heeft betwist, waardoor deze toewijsbaar is. De kantonrechter heeft echter de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat VGZ niet de vereiste 14-dagenbrief had overgelegd. De wettelijke rente over het verschuldigde bedrag werd wel toegewezen, aangezien deze onbetwist was.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat VGZ niet verplicht kan worden om in te stemmen met de betalingsregeling, en verwees de gedaagde naar de gemachtigde van VGZ voor verdere afspraken. De gedaagde werd als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van VGZ. Het vonnis is uitgesproken door de kantonrechter op 3 juli 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8543611 CV EXPL 20-16958
uitspraak: 3 juli 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
VGZ Zorgverzekeraar N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso te Arnhem,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘VGZ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 15 april 2020, met producties;
  • de aantekeningen van 2 juni 2020 van het mondelinge antwoord van [gedaagde] .
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Tussen VGZ en [gedaagde] is een basis- en/of aanvullende zorgverzekering tot stand gekomen met klantnummer [klantnummer] .
2.2
Uit hoofde van deze overeenkomst en de wet is [gedaagde] aan VGZ periodiek (bij vooruitbetaling) premie en/of eigen risico verschuldigd.
2.3
[gedaagde] heeft de premie van januari 2020 met factuurnummer [factuurnummer] ten bedrage van € 107,95 onbetaald gelaten.

3..De vordering

3.1
VGZ heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 156,93, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 107,95 vanaf 8 april 2020 tot de dag der algehele voldoening en de kosten.
3.2
Aan haar vordering heeft VGZ – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
[gedaagde] heeft de factuur van 1 januari 2020 ter hoogte van € 107.95 ter zake van de premie voor januari 2020 onbetaald gelaten.
3.2.2.
Door de wanbetaling van [gedaagde] zag VGZ zich genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke kosten te maken. De gemachtigde van VGZ heeft [gedaagde] aangemaand. De gemaakte kosten van € 48,40 (incl. BTW) komen op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) voor rekening van [gedaagde] .
3.2.3
Voorts maakt VGZ aanspraak op de wettelijke rente, waaronder een bedrag van € 0,58 aan vervallen rente berekend tot 8 april 2020.

4..Het verweer

[gedaagde] heeft de hoogte en verschuldigdheid van het door VGZ gevorderde bedrag van € 107,95 erkend. [gedaagde] verzoekt om een betalingsregeling van twee termijnen van € 150,00 omdat zij het verschuldigde bedrag inclusief extra kosten niet in één keer kan betalen.

5..De beoordeling van de vordering

5.1
Nu [gedaagde] de hoofdsom niet heeft betwist staat de hoogte en verschuldigdheid daarvan in rechte vast. De hoofdsom ter zake van de premie voor januari 2020 ten bedrage van € 107,95 is dan ook toewijsbaar.
5.2
VGZ maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu VGZ heeft nagelaten een afschrift van de kosteloze aanmaning als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW bij de dagvaarding te overleggen. De in de dagvaarding aangehaalde productie twee betreft een lege pagina in plaats van de aangehaalde 14-dagenbrief.
5.3
De gevorderde wettelijke rente wordt, als onbetwist en op de wet gegrond, toegewezen.
5.4
[gedaagde] heeft gesteld de vordering middels een betalingsregeling te willen voldoen. Op grond van artikel 6:29 BW kan VGZ niet worden verplicht in te stemmen met een betalingsregeling en is de kantonrechter niet gerechtigd om een betalingsregeling vast te stellen zonder instemming van VGZ. Voor het treffen van een betalingsregeling met VGZ wordt [gedaagde] verwezen naar de gemachtigde van VGZ.
5.5
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] in de proceskosten van VGZ veroordeeld.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 108,53 aan hoofdsom en vervallen rente, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 107,95 vanaf 8 april 2020 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van VGZ vastgesteld op € 229,09 aan verschotten en € 72,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44485