In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 juli 2020 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee kinderen, [naam kind 1] en [naam kind 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, waarbij de vader met het eenhoofdig gezag belast zou blijven. De kinderen, die sinds 21 februari 2016 onder toezicht staan en sinds 19 augustus 2019 uithuisgeplaatst zijn, verblijven bij de vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder onbetrouwbaar is en zich moeilijk laat aansturen, wat een negatieve invloed heeft op de ontwikkeling van de kinderen. De moeder heeft in het verleden hulpverlening gefrustreerd en is niet in staat gebleken om in het belang van de kinderen te handelen. De rechtbank oordeelt dat de situatie van de kinderen ernstig bedreigd wordt door het gedrag van de moeder en dat er geen verbetering te verwachten is. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de Raad toegewezen en het gezag van de moeder beëindigd, zodat de kinderen de stabiliteit en duidelijkheid krijgen die zij nodig hebben. De moeder is veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de vader over het gevoerde bewind over het vermogen van de kinderen.