Uitspraak
[naam veroordeelde] ,
Opgelegde straf
gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 10 jaar en 10 maanden, over welke straf
voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna ook: VI) is verleend per 19 mei 2015.
Vordering
schuldig zou maken aan het plegen van strafbare feiten. De veroordeelde heeft namelijk op
16 december 2017 een nieuw strafbaar feit (diefstal met geweld) gepleegd waarvoor hij op 26 juni 2019 door de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen, is
veroordeeld tot – voor zover hier van belang - een gevangenisstraf van vier jaar.
raadsman zijn verschenen. De deskundige van de reclassering is – na voorafgaande
kennisgeving – niet verschenen.
opgemaakt door [naam persoon] en voortgangsverslagen met betrekking tot het toezicht van
18 januari 2018 en 15 november 2018.
29 juni 2020.
mr. Koppen, zijn gehoord.
Ontvankelijkheid
gepleegde feiten. Dat vonnis kan niet leiden tot herroeping van de VI.
plegen van het (vermeende) nieuwe strafbare feit, op vertrouwen dat hij slechts in België een risico liep om bestraft te worden.
getreden, Boek 6 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van toepassing is of de tot
1 januari 2020 geldende wetgeving die was vervat in het Wetboek van Strafrecht.
beslissingen. Het betreft derhalve procesrechtelijke aspecten. Nieuwe regels van
toepassing. De herroeping van een VI vormt hierop geen uitzondering. Dat zou immers slechts het geval zijn indien de regeling kan worden aangemerkt als een wijziging van
wetgeving ten aanzien van de strafbaarstelling of de strafbedreiging. De op de herroeping van de VI van toepassing zijnde wetsartikelen uit Boek 6 Sv brengen geen wijziging in de aard en de maximale duur van de mogelijk ten uitvoer te leggen straf, zodat niet kan worden gezegd dat een onmiddellijke toepassing van deze bepalingen in strijd is met het
legaliteitsbeginsel dat is vervat in art. 1 Sr en in art. 7 EVRM. Ook deze artikelen zijn dus procesrechtelijk van aard.
niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het strafbare feit dat de grondslag vormt voor de vordering tot herroeping van de VI in België is gepleegd en door een Belgische rechtbank is beoordeeld. Niet valt in te zien waarom dit de ontvankelijkheid van het
openbaar ministerie in de vordering tot herroeping van de VI zou aantasten. Voor zover de
verdediging hiermee heeft willen betogen dat niet aan de voorwaarden voor herroeping van de VI is voldaan, zal de rechtbank hierna in haar beoordeling van de vordering ingaan op de waarde van het Belgische vonnis.
toepassing op het openbaar ministerie.
14 november 2019 de onherroepelijkheid van het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen kenbaar was voor het openbaar ministerie; de vordering is de dag erna
ingediend.
aanzien van herroeping van de VI op basis van in het buitenland gewezen vonnissen. Deze leemte leidde ertoe dat voor veroordeelden die in het buitenland waren veroordeeld voor een nieuw delict geen mogelijkheid tot hoger beroep bestond en voor veroordeelden die in
ministerie niet-ontvankelijk diende te worden verklaard in zijn vordering, nu er sprake was van ongelijke behandeling.
herroepen. De door de rechtbank Gelderland geconstateerde leemte bestaat dus sinds
1 januari 2020 niet langer. Daar komt nog bij dat een vonnis in een andere strafzaak niet te gelden heeft als een door de overheid opgewekte verwachting van dien aard dat deze in
redelijkheid dient te worden gehonoreerd. Er is dus geen sprake van strijd met het
vertrouwensbeginsel.
Beoordeling vordering
verschillen in de executieregeling van beide landen.
geval sprake is, staat vast. Dit volgt immers onomstotelijk uit het (onherroepelijke) vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen van 26 juni 2019, waarbij de veroordeelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar voor het plegen van diefstal met geweld. Ingevolge het in artikel 82 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vervatte beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke
uitspraken en beslissingen dient een in de lidstaat van de Europese Unie gewezen vonnis te worden erkend in Nederland. De rechtbank ziet ook overigens geen enkele reden om aan de juistheid van de in het (onherroepelijke) vonnis genomen beslissingen te twijfelen. Met het Belgische vonnis is dus voldaan aan het bepaalde in artikel 6:2:13 Sv.
veroordeelde, zoals de verdediging stelt, gedurende geruime tijd de aan de VI verbonden voorwaarden heeft nageleefd. Naleving van de voorwaarden gedurende de
geheleproeftijd is immers vereist voor de voortduring van een VI. Bovendien kan ook niet worden gezegd dat de veroordeelde zich gedurende geruime tijd aan de voorwaarden heeft gehouden,
invrijheidstelling, weer schuldig heeft gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Dit betreft
’s-Gravenhage op 21 april 2011 is veroordeeld.
Beslissing
De rechtbank:
groot 1317 (dertienhonderdzeventien) dagen, alsnog moet worden ondergaan.