ECLI:NL:RBROT:2020:6495

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
C/10/595471 / JE RK 20-1151
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en aanhouding mondeling verzoek tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 10 juli 2020 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken in de zaak van de minderjarige [naam kind], geboren in 2004. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling van [naam kind] voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden. De minderjarige verblijft momenteel in een pleeggezin en is eerder voorlopig onder toezicht gesteld tot 23 juli 2020. Tijdens de zitting is [naam kind] apart gehoord, en zijn de ouders, bijgestaan door hun advocaat mr. F. el Makhtari, en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond aanwezig geweest.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [naam kind], die thuis zou zijn mishandeld en met een neef zou zijn uitgehuwelijkt. De Raad en de GI hebben aangegeven dat [naam kind] zich onveilig voelt thuis en dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is. De ouders hebben ingestemd met de ondertoezichtstelling, maar verzet tegen de uithuisplaatsing, stellende dat [naam kind] tussen twee culturen worstelt en dat er geen onveilige situatie is. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de zorgen over [naam kind] onvoldoende concreet zijn om de uithuisplaatsing toe te wijzen, maar heeft wel de ondertoezichtstelling voor twaalf maanden opgelegd.

De kinderrechter heeft de zaak aangehouden tot 28 augustus 2020, waarbij de Raad verzocht is om uiterlijk twee weken voor die datum te rapporteren over de stand van zaken. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2020 door mr. A. Verweij, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.F. Verhaart als griffier. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/595471 / JE RK 20-1151
datum uitspraak: 10 juli 2020

beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind] ,

geboren op [geboortedatum kind] 2004 te [geboorteplaats kind] , hierna te noemen [naam kind] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] ,

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] .

Het procesverloopHet procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 30 april 2020 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 7 juli 2020, ingekomen bij de griffie op 8 juli 2020.
Op 10 juli 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de minderjarige [naam kind] , die voorafgaand aan de zitting apart is gehoord,
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat mr. F. el Makhtari,
- een vertegenwoordigster van de Raad, [naam vertegenwoordigster 1]
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de GI), [naam vertegenwoordigster 2] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de ouders.
[naam kind] verblijft in een pleeggezin.
Bij beschikking van 30 april 2020 is [naam kind] voorlopig onder toezicht gesteld tot 23 juli 2020. Bij deze beschikking is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] verleend in een voorziening voor pleegzorg tot 23 juli 2020.

De verzoeken

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [naam kind] verzocht voor de duur van twaalf maanden. Ter zitting heeft de Raad tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een voorziening voor pleegzorg verzocht voor de duur van zes maanden. De ouders zijn hierover van tevoren van op de hoogte gesteld.
De Raad heeft de verzoeken ter zitting als volgt toegelicht. De zorgen die er bij aanvang van het raadsonderzoek waren, zijn nog altijd aanwezig. Daarnaast komen er zorgen van een andere aard naar boven, nu [naam kind] in het pleeggezin ander gedrag laat zien dan thuis. Zij heeft haar hoofddoek afgedaan, is make-up gaan dragen en is geïnteresseerd in jongens. Het lijkt erop dat [naam kind] worstelt tussen twee culturen. De GI was gestart met een terugplaatsingstraject, maar afgelopen week is gebleken dat dit niet goed verloopt. [naam kind] voelt zich nog steeds onveilig thuis en een thuisplaatsing wordt nu niet in haar belang geacht. Daarom is een machtiging tot uithuisplaatsing volgens de Raad noodzakelijk.

Het standpunt van de GI

De GI heeft zich aangesloten bij het verzoek van de Raad. Een paar dagen voor de zitting vond een startgesprek plaats bij de Viersprong voor MST (multisysteemtherapie), maar dit is niet goed verlopen. De emoties liepen op en uiteindelijk gaf [naam kind] aan dat zij zich niet veilig voelde thuis. Er hebben geen incidenten plaatsgevonden, maar [naam kind] heeft last van het gevoel van onveiligheid dat zij ook had voor de uithuisplaatsing. Het terugplaatsingstraject moet volgens de GI wel doorgang vinden, maar omdat dit zorgvuldig dient plaats te vinden is er meer tijd nodig.

Het standpunt van belanghebbenden

Namens en door de ouders is ingestemd met de ondertoezichtstelling. Er is verweer gevoerd tegen de machtiging tot uithuisplaatsing. De ouders zijn van mening dat [naam kind] worstelt tussen de twee culturen waarin zij zich bevindt. In het pleeggezin gelden minder strenge regels dan thuis. De ouders zien in dat zij [naam kind] thuis enigszins los moeten laten en worden hierin begeleid door het wijkteam. De ouders en [naam kind] zullen hierin een middenweg moeten vinden, zodat [naam kind] wel meer vrijheden krijgt maar ook niet teveel wordt losgelaten. De Raad en de GI vinden dat een uithuisplaatsing nodig is op basis van een gevoel van [naam kind] . Zelf geeft [naam kind] bij de ouders aan dat zij naar huis wil. In het onderzoek van de Raad hebben de benaderde informanten aangegeven geen onveilige situatie zien. De advocaat concludeert dat er onvoldoende juridische grondslag is voor de uithuisplaatsing.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [naam kind] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De zorgen over [naam kind] zijn ontstaan toen zij aangaf dat zij thuis structureel mishandeld werd, uitgehuwelijkt zou zijn aan een neef en thuis geïsoleerd werd. Naar aanleiding van deze zorgen is [naam kind] voorlopig onder toezicht gesteld en met spoed uit huis geplaatst. Tijdens het raadsonderzoek is onvoldoende duidelijk geworden waar deze zorgen vandaan komen, aangezien deze door andere betrokken niet worden herkend. Wel zijn er zorgen naar boven gekomen over het gedrag van [naam kind] in het pleeggezin, waarbij zij onveilige situaties opzoekt. Dit gedrag lijkt veroorzaakt te worden door het feit dat [naam kind] in twee culturen opgroeit en met zichzelf worstelt hoe hiermee om te gaan. Vastgesteld kan worden dat de opvoedstijl van de ouders onvoldoende aansluit bij de behoeften van [naam kind] . Het is belangrijk dat hiervoor begeleiding en ondersteuning geboden wordt. Het lijkt noodzakelijk dat de ouders bij het vinden van de juiste hulpverlening worden begeleid door de jeugdbeschermer die er ook op toe moet zien dat de hulpverlening niet via te veel schijven loopt waardoor de ouders en [naam kind] mogelijk worden overvraagd. De kinderrechter acht daarom een ondertoezichtstelling noodzakelijk.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De belevingswereld van de ouders en [naam kind] over hoe een en ander thuis verloopt lijkt nogal te verschillen, waarbij ook komt dat [naam kind] thuis en buiten met verschillende kaders en verwachtingspatronen te maken krijgt. De kinderrechter is met de Raad van oordeel dat de hulp niet te snel dient te worden afgeschaald naar het vrijwillig kader. De kinderrechter zal daarom [naam kind] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden.
De aanleiding voor het ter zitting gedane verzoek om [naam kind] uit huis te plaatsen ligt in het feit dat het intakegesprek voor MST niet goed is verlopen en [naam kind] daarna heeft aangegeven dat zij een onveilig gevoel had thuis. De kinderrechter ziet op dit moment onvoldoende gronden om het verzoek tot uithuisplaatsing toe te wijzen. De GI is gestart met een terugplaatsingstraject en het is de bedoeling dat [naam kind] na afloop van de huidige machtiging, te weten 23 juli 2020, thuisgeplaatst wordt. Er is hulpverlening betrokken vanuit het wijkteam, dat zo nodig kan worden geïntensiveerd, en binnenkort zal ook MST of een andere vorm van gezinsondersteuning worden ingezet. De kinderrechter acht de door de Raad en de GI genoemde zorgen op dit moment onvoldoende concreet om dit traject geen doorgang te laten vinden. Bovendien heeft [naam kind] uitdrukkelijk te kennen gegeven niet naar een ander pleeggezin te willen - wat bij een voortduring van de uithuisplaatsing nodig zou zijn -, maar weer wil terugkeren naar huis.
Al met al ziet de kinderrechter aanleiding om het verzoek tot uithuisplaatsing van [naam kind] aan te houden tot de hierna te noemen datum. De kinderrechter verzoekt de Raad uiterlijk twee weken voor die datum te rapporteren over de stand van zaken en daarbij onder meer aan te geven of het verzoek wordt gehandhaafd.

De beslissingDe kinderrechter:

stelt [naam kind] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam, tot 10 juli 2021;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

en alvorens verder te beslissen:

bepaalt dat het verhoor van de Raad, de GI, belanghebbenden en mr. F. el Makhtari ten aanzien van het verzoek tot uithuisplaatsing zal plaatsvinden op
28 augustus 2020 te 16:30 uurin het gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125.
De zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. A. Verweij, kinderrechter.
Bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de Raad, de GI, belanghebbenden en mr. F. el Makhtari.
Verzoekt de Raad uiterlijk twee weken voor de genoemde datum de kinderrechter de verzochte rapportage te doen toekomen, met een afschrift aan de GI, de belanghebbenden en mr. F. el Makhtari.
Gelast de oproeping van de minderjarige tegen voormelde zittingsdatum en -tijdstip.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2020 door mr. A. Verweij, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.F. Verhaart als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 20 juli 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.