Op 10 juli 2020 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken in de zaak van de minderjarige [naam kind], geboren in 2004. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling van [naam kind] voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden. De minderjarige verblijft momenteel in een pleeggezin en is eerder voorlopig onder toezicht gesteld tot 23 juli 2020. Tijdens de zitting is [naam kind] apart gehoord, en zijn de ouders, bijgestaan door hun advocaat mr. F. el Makhtari, en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond aanwezig geweest.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [naam kind], die thuis zou zijn mishandeld en met een neef zou zijn uitgehuwelijkt. De Raad en de GI hebben aangegeven dat [naam kind] zich onveilig voelt thuis en dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is. De ouders hebben ingestemd met de ondertoezichtstelling, maar verzet tegen de uithuisplaatsing, stellende dat [naam kind] tussen twee culturen worstelt en dat er geen onveilige situatie is. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de zorgen over [naam kind] onvoldoende concreet zijn om de uithuisplaatsing toe te wijzen, maar heeft wel de ondertoezichtstelling voor twaalf maanden opgelegd.
De kinderrechter heeft de zaak aangehouden tot 28 augustus 2020, waarbij de Raad verzocht is om uiterlijk twee weken voor die datum te rapporteren over de stand van zaken. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2020 door mr. A. Verweij, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.F. Verhaart als griffier. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.